Als je iets anders meent, hou dan je mond maar

Delen:

“Het overgrote deel van de basisscholen voert nog geen bewust beloningsbeleid; 98,3 procent van de leerkrachten in het basisonderwijs zit nog in de laagste salarisschaal (LA). Dit blijkt uit onderzoek (april 2018) van het Onderwijsblad van de Algemene Onderwijsbond (AOb).” Toen ik dit bericht las, vroeg ik mij af, hoe het eigenlijk met de medezeggenschap binnen het onderwijs geregeld is. Kennelijk is dat niet al te best geregeld. Een goed functionerend medezeggenschapsorgaan immers zou het bestuur of de bestuurder daarop (moeten) aanspreken!

Medezeggenschap. Voormalig minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid -SZW) schreef in maart 2013 in een brief aan de Tweede kamer zijn visie op de stand van zaken op het gebied van de medezeggenschap. Hij vond dat het vooral OR en bestuurder zelf zijn die in het bedrijf een eigen vorm aan de invulling van medezeggenschap moeten geven. De huidige wetgeving in de Wet op de ondernemingsraden (WOR), zo stelde hij toe, biedt genoeg houvast om dat te kunnen doen. Ik ben dat niet met hem eens.

In Nederland hecht men veel belang aan medezeggenschap binnen organisaties. Werknemers willen kunnen meedenken over de visie en toekomst van het bedrijf. Men wil betrokken worden bij belangrijke beslissingen. Daarom is er in Nederland de wet op ondernemingsraad (WOR). In de WOR is de medezeggenschap wettelijk geregeld. Hier vloeit onder andere de ondernemingsraad uit voort. Medezeggenschap zorgt daarmee voor een effectieve en efficiënte bijdrage aan de kwaliteit en draagvlak voor de besluitvorming.

Het zijn prachtige volzinnen over al even prachtige intenties. En ja, in de ‘etalage-bedrijven’, de grote multinationals en de overheid zelf is dat oer het algemeen ook goed geregeld. Zij moeten ook wel, want zij liggen onder het vergrootglas van de publieke opinie en de media.

Bij heel wat organisaties die wat minder op de voorgrond treden is het met die medezeggenschap minder goed gesteld. Er zijn, ondanks de wettelijke verplichting daartoe, nog heel wat bedrijven die geen ondernemingsraad of werknemersvertegenwoordiging kennen. Zij worden geleidt door autocratische en soms narcistische leiders. Mensen die menen dat er maar één persoon is, die weet wat goed is voor het bedrijf en de medewerkers.

Zo leerde mij ook een contact dat ik deze week had met een onderzoekster. Zij doet – in opdracht van de Bedrijfscommissie voor de marktsectoren (het overheidsorgaan voor toezicht op de medezeggenschap) – mee een Europees onderzoek naar conflictoplossing in ondernemingen, concreet naar bemiddeling tussen een bestuurder en een ondernemingsraad. Zij onderzoekt de negatieve gevolgen en eventuele kosten van conflicten en hoe deze beperkt kunnen worden, escalatie kan worden voorkomen en conflictpartijen ondersteund kunnen worden bij het constructief omgaan met het conflict en het bereiken van een oplossing.

Het gesprek leerde mij dat in de wet- en regelgeving onvoldoende waarborgen zitten om medezeggenschap ‘van papier af’ te krijgen. Er zijn, zo bleek mij, nog heel veel werkgevers die over medezeggenschap zeggen: “Medezeggenschap? Ik vind het best, zolang ze hun mond maar houden.”  Medewerkers die vervolgens een beroep doen op de WOR of de Ondernemingskamer komen vervolgens in een slangenkuil terecht. Werkgevers die de betrokken medewerkers in een kwaad daglicht stellen of chanteren blijken geen uitzondering. Ze worden daarmee binnen de betreffende onderneming geïsoleerd. Wat weer handig is, omdat de Bedrijfscommissie alleen in actie komt, als de betrokken medewerker kan aantonen dat zijn klacht wordt gedragen door een groetere groep van medewerkers binnen de onderneming. Ook de gang naar het Klokkenluidershuis blijkt voor deze medewerkers vaak een lijdensweg. Er wordt vanuit het Klokkenluidershuis geen of zeer traag contact opgenomen over aangedragen conflicten. Bovendien, zo leert de ervaring, beginnen Bedrijfscommissie en Klokkenluidershuis eerst en vooral met een uitleg aan de betrokken werknemers over de mogelijke risico’s die hij of zij neemt in de relatie met de werkgever. Anders gezegd: het voeren van een procedure wordt eerder afgeraden dan toegejuicht.

Dat laatste bleek mij ook weer in en gesprek dat ik later had met een goede vriend. Hij bevestigde mij het bovenstaande op grond van eigen ervaringen. “Mijn werkgever was beslist niet content met mijn vraag over hoe de medezeggenschap binnen de organisatie was geregeld. Toen ik naar de Bedrijfscommissie stapte, was een conflict al snel geboren. Ik werd uit mijn leidende rol gezet en er ontstonden conflicten over de uitleg van eerder gemaakte afspraken over arbeidsvoorwaarden. Met veel juridisch wapengekletter. Per saldo zag ik – ter bescherming van mijzelf en mijn privésituatie – geen betere optie dan het zoeken van een andere baan.”

“Er valt nog veel te verbeteren in Nederland medezeggenschapsland,” zo vertelde mij de onderzoekster. “Om te beginnen zou het helemaal geen slecht idee zijn om naast de verplichting om jaarlijks het financieel jaarverslag van een onderneming te deponeren bij de Kamer van Koophandel, ondernemers ook te verplichten tot het gelijktijdig indienen van het jaarverslag van de Ondernemingsraad. Uit dat verslag moet dan blijken dat de medezeggenschap is geregeld, de verkiezingen van dat orgaan onafhankelijk en in vrijheid zijn georganiseerd en welke onderwerpen door de ondernemer en het medezeggenschapsorgaan zijn besproken.”

Volgens mijn gesprekspartner zou een dergelijke wettelijke verplichting de controle op de naleving niet allen een stuk beter maken. Ook zou het kunnen voorkomen dat individuen ‘vermalen’ worden in de molen van juristerij en macht.

Nog even terug naar mijn vriend. Die ik de vraag stelde of het nu beter met hem gaat. Dat kon hij bevestigen. In zijn nieuwe werkomgeving is de medezeggenschap wel geregeld. “Maar,” zo vertrouwde hij mij toe, “trots ben ik niet op mijzelf. Het voelt toch, alsof ik door mijn zwijgen en mijn keuze voor mijn eigen (privé)belang verraad heb gepleegd. Aan mijzelf, zowel als aan mijn collega’s.”

Terwijl ik dit zo opschrijf, dringt zich het wrange besef bij mij op dat ik uiteindelijk misschien wel hetzelfde doe. Ik noem in dit stuk niet de namen van de onderzoekster of mijn vriend. Noch van de betrokken ondernemingen. Om hen en mijzelf van negatieve gevolgen te vrijwaren. Ik mag er het mijne van vinden, maar het is veiliger als ik mijn mond houdt!

  • De auteur, Peter Paul J. Doodkorte, is als senior-adviseur verbonden aan Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor sociaal domein en overheden.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *