Wolven in schaapsvacht

Delen:

“De jeugdzorg krijgt klap op klap.” Kopt het NRC 7 juni 2017. Kinderpsychiaters luiden de noodklok over de zorg die zij kunnen bieden. “Het zoveelste signaal van misstanden in de jeugdzorg.” En ik? Ik denk “Daar gaan we weer.”

Het is waar. Veel zorginstellingen slagen er niet in jongeren met psychische problemen tijdig te helpen. En ja, één op de vijf kinderen wacht langer dan twee maanden op een intakegesprek. Te snel en te gemakkelijk wordt dit alles gezien als een effect van de decentralisaties. De overheveling van bevoegd- en verantwoordelijkheden naar gemeenten.

Wat waar is, is dat patiënten in de ggz steeds vaker lichtere vormen van zorg of ondersteuning krijgen. Steeds meer mensen komen bij de praktijk-ondersteuner-huisarts (poh)-ggz van de huisarts, en steeds minder mensen komen in de specialistische geestelijke gezondheidszorg (sggz). Tegelijkertijd is de financiële positie van zorgaanbieders gelijk gebleven, of zelfs iets verbeterd. Dat blijkt uit de marktscan ggz die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op 1 juni jl. publiceerde.

In 2015 hebben ruim 427.000 mensen tenminste één consult bij een poh-ggz gehad. Dat is 16 procent meer dan in 2014, en meer dan twee keer zoveel als in 2013. In de basis-ggz kregen 281.000 mensen een behandeling en in de sggz 710.000. Dat is een daling van 18 procent. De behandeling in de specialistische ggz is wel intensiever geworden. De zwaarte is toegenomen en het aantal kortdurende behandelingen is verminderd. Dit heeft tot gevolg dat de kosten voor de sggz per patiënt met ongeveer 14 procent zijn gestegen. De kosten voor de totale ggz zijn fors verminderd. In 2014 was dat 6,5 miljard euro. In 2015 is dat gedaald naar 4,1 miljard. De daling komt vooral door de overheveling van beschermd wonen en ambulante begeleiding naar de Wmo en van de jeugd-ggz naar de Jeugdwet. De financiële positie van aanbieders in de ggz is in 2014 gelijk gebleven of iets verbeterd. Dat geldt voor de rentabiliteit, solvabiliteit, liquiditeit en het weerstandsvermogen. De geïntegreerde instellingen kampten met een omzetafname van in totaal 60 miljoen euro. Maar dat had geen invloed op hun financiële positie.

Als ik die cijfers nader beschouw, moet ik vaststellen dat het met de decentralisaties beoogde beleid kennelijk werkt. Wij signaleren eerder en meer. Zijn er daardoor vroeger bij en kunnen daardoor met minder zorg een passend antwoord geven. En ja, afname van de vraag heeft ook pijnlijke bijeffecten. Het brengt verlies van omzet en werkgelegenheid met zich. Maar, is dat alles niet precies de bedoeling? Wis en waarachtig wel, zou ik zeggen.

In weerwil van kennelijk in de Tweede Kamer levende opvattingen laat dit alles dan ook zien dat gemeenten kennelijk stevig(-er) dan gedacht de regie nemen. Meer en beter sturen ook. Juist, omdat zij er bovenop zitten en hun pappenheimers kennen.

Ik ontken niet dat er desondanks sprake is van een probleem. Dat probleem heeft – anders dan velen ons graag doen geloven – niet zozeer te maken met een tekort aan geld. Wel met de verdeling ervan. De beoogde hervormingen in de zorg vragen namelijk zowel om voorinvesteringen als om herallocatie van middelen.

De langdurige ggz valt onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Het geld daarvoor zit bij de zorgverzekeraars. De kortdurende en basis-ggz valt onder de Wmo- of Jeugdwet. Dat geld zit bij de gemeenten. Als er nu minder langdurige en meer kortdurende ggz-zorg nodig is, komen gemeenten tekort, wat zorgverzekeraars overhouden.  En tussen die budgetten bestaat nog altijd een stevige waterscheiding. Met het bekende waterbedeffect: als ik hier druk, heb ik ergens anders pijn!

Het gekende én beproefde recept voor dit probleem heet niet zelden ‘wachtlijsten’ en ‘wachttijden’. Zij blijken goed te fungeren als pressiemiddel. Wachtlijsten immers verdwijnen als er meer geld in gezondheidszorg wordt gestoken, zo wordt ons voorgehouden. De roep om meer geld wordt dan ook luider en luider. Mede dankzij het recente succes van de lobby voor meer geld in de ouderenzorg. Maar zullen de wachtlijsten dan ook korter worden?

De ene wachtlijst is de andere niet. Het wachten op consult, onderzoek en behandeling voor de ene patiënt is zorgelijker dan voor de andere. Discussies over wachtlijsten en wachttijden lijken sterk op een expres veroorzaakte Babylonische spraakverwarring. Alle betrokkenen vullen daarbij het begrip ‘wachten’ op hun eigen manier in.

Wachtlijsten betekenen voor de gezondheidszorg niet alleen maar kommer en kwel. Ze brengen ook heil en zegen. Wachtlijsten zetten de sector onder druk om efficiënter te werken en te zoeken naar betere, maar goedkopere alternatieven. Ook helpen wachtlijsten bij het afremmen van de vraag naar zorg en maken ze het opstellen van werkroosters eenvoudiger.

Eén ding is zeker: alleen maar meer geld lost het probleem van de wachtlijsten en wachttijden niet op. Daarvoor hebben partijen in de gezondheidszorg te veel belang bij het in stand houden ervan. Het is een illusie om te denken dat aanbieders bij voorbaat een vanzelfsprekend belang hebben bij het terugdringen van wachtlijsten. Als zij dat belang niet hebben, leidt het inzetten van extra capaciteit en extra middelen doodeenvoudig niet tot een reductie van wachtlijsten, hoeveel geld er ook wordt ingepompt.

Natuurlijk, de bezuinigingen, die tegelijk met de decentralisaties kwamen, waren fors. En, zoals gezegd, de herverdeling van de middelen kan en moet beter. De weeffouten is het verdelingssysteem breken zowel gemeenten als aanbieders op. Maar iets te gemakkelijk wordt dat alles m.i. gebruikt voor het herleven van de – al van voor de decentralisaties daterende – GGz-lobby die de decentralisaties nooit heeft gewild. Zij willen terug naar de oude situatie, waarbij verzekeraars de zorg betaalden. Te gemakkelijk en opzichtig noem ik het signaal dat zij propaganderen: decentralisatie leidt tot nood, recentralisatie brengt redding. Menig kinder- en jeugdpsychiater ziet de recent afgekondigde landelijke regeling voor de De Kindertelefoon, stichting Sensoor (Luisterend Oor) en AKJ (Vertrouwenswerk Jeugd) als een teken van hoop. Zij beschouwen deze recentralisatie als het spreekwoordelijke eerste schaap over de dam en putten daaruit nieuwe hoop op ook en alsnog een landelijke regeling. En voor wie zo weet waar hij naartoe wil, zijn kennelijk alle wegen en middelen goed.

  • De auteur, Peter Paul J. Doodkorte, is als senior adviseur verbonden aan Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor sociaal domein en overheden.

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *