In Den Haag wordt met ‘stelselverantwoordelijkheid’ bedoeld dat de regering en Tweede Kamer zich op ieder moment mogen bemoeien met de gemeentelijke invulling van taken. Dat verdraagt zich echter moeilijk met de wetgeving waarin de verantwoordelijkheden bij gemeenten zijn gelegd. Je kunt niet én bevoegdheden delegeren én zelf behouden. Het klinkt – en is – zo logisch. Maar de werkelijkheid is minder logisch.
Binnen het sociaal domein – en ongetwijfeld ook daarbuiten – is er zorg over de ongeremde groei van wet- en regelgeving. Het functioneren van de professionals komt er door in het gedrang en de organisaties voor zorg, welzijn, participatie en onderwijs raken overbelast.
Die uitdijende wet- en regelgeving mag niet verbazen. Het Rijk stoot overheidstaken af – naar de gemeenten of naar de samenleving – om meer keuzevrijheid te geven. Steevast gaat dit echter gepaard met een golf aan nieuwe wet- en regelgeving. Om de markt te ordenen, om gelijkheid te bewaken en met toezichtarrangementen die op zichzelf ook weer een eigen bron van regelgeving zijn. Wat de overheid ook doet of verandert, het leidt tot meer wetten en regels.
Echt verwonderlijk is dat niet. Want, wij hebben, met z’n allen een tweeslachtige houding ten opzichte van regelgeving. Iedereen zegt wel dat er teveel aan wetten en regels zijn, maar iedereen roept niet minder hard om nieuwe wetten en regels; de politiek en ieder zichzelf respecterende beroepsgroep of belangenorganisatie. Het levert een proces op van voortgaande detaillering en nuancering. Wetgeving wordt daarbij gebruikt voor uiteenlopende, vaak tegengestelde belangen. Om zekerheid te scheppen, om kwetsbare belangen te beschermen, om risico’s te beheersen of de eigen belangen veilig te stellen. De behoefte aan zekerheid, bescherming en beheersing van risico’s is vrijwel onbeperkt; dus ook de dynamiek van wetgeving.
Binnen het sociaal domein klagen we graag en veel over overheidsregels, maar praten niet over de overmaat van normen, voorwaarden, kwaliteitscriteria, protocollen, en wat dies meer zij die wij zelf bedenken. Om nog maar te zwijgen van de gebruiken, gewoonten en regels die tezamen de cultuur vormen. En juist die vormt vaak het grootste obstakel.
Natuurlijk, regels zijn een levensvoorwaarde voor iedere vorm van samenwerking en samenleving. Het voorkomt dat we in ieder onderling contact met het ergste rekening moeten houden en nergens op kunnen vertrouwen. Regels zijn de prijs voor de situatie dat we ondanks een vrije wil niet zonder elkaar kunnen leven. Regels, kortom, zijn noodzakelijk. En toch…..
Alles regels binnen de wet- en regelgeving binnen het sociaal domein berusten veelal op de traditionele rechtsidee van gelijkheid. “Wat dreigt is dat de ‘nieuwe wijn’ van de nieuwe benadering in de ‘oude zakken’ van traditionele concepten wordt gedaan”, zei Piet Hein Donner, vicepresident van de Raad van State tijdens het Divosa Voorjaarscongres 2016. “De Bijbel waarschuwt dat de zakken zullen scheuren en de wijn wegloopt.”
Een voorbeeld: afspraken aan de keukentafel moeten vaak vertaald worden in besluiten die als eenzijdige beschikking getoetst worden aan rechtsregels die uitgaan van gelijkheid. Dat gelijkheid en toetsing aan algemene regels niet onontkoombaar is, begrijp ik. Maar tegelijkertijd mag overheidsbeleid niet willekeurig zijn. Beleidsregels schieten vaak tekort, omdat ze uitgaan van ‘het gelijke’. Ze kunnen binnen een stelsel dat ‘maatwerk’ predikt dus niet meer de dragende rechtvaardiging zijn van een beslissing. Beleid op maat impliceert dat het karakter van de uitvoering verandert. Professionals worden beroepsbeoefenaren van wie het deskundig oordeel bepalend is in het individuele geval.
Prestaties in en van professionele organisaties moeten gemeten worden in deskundigheid van de oordelen en de tevredenheid van de gerechtigden. Daarvoor zijn kleinschalige teams meer voor de hand liggend. Resultaat en tevredenheid van gebruikers moeten bepalender zijn dan de vraag of de politiek of de financier tevreden is.
Er zijn dus – om in Donner metafoor te blijven – nieuwe wijnzakken nodig. Een stelsel dat sterker berust op eigen verantwoordelijkheid en wederzijdse plichten, waarbij de overheid een aanvullende rol heeft. Dat vraagt ongetwijfeld tijd. Tijd die de professionals en de mensen voor en met wie zij werken niet hebben. Voor hen heeft Donner een ruimte biedend advies: “Ga niet wachten tot anderen de vragen en knelpunten oplossen, maar tracht al experimenterend nieuwe wegen te vinden. Houd steeds voor ogen: zet u in om mensen tot hun recht te laten komen in een samenleving waarin ieder mens steun van de medemens nodig heeft om tot zijn recht te komen. De overheid kan dat ondersteunen, maar kan niet de plaats innemen van de ander. Dan zullen we snel ontdekken dat ‘ieder het zijne geven’ veel interessanter is dan ‘ieder het gelijke geven’. Maar ook aanzienlijk moeilijker.”
De transformatie staat nog in de kinderschoenen. Weet ook ik. En die opgave is niet gering. Het gaat om een geheel nieuwe aanpak van welzijn, zorg en sociale zekerheid. We moeten echter niet veranderingen rechtlijnig doortrekken om vervolgens terug te schrikken voor knelpunten die schrikbarende proporties kunnen aannemen. Of, om Bob Dylan maar eens te parafraseren: “Al dat gepraat over gelijkheid. Het enige wat mensen echt met elkaar gemeen hebben, is dat ze allemaal verschillend zijn.”