Als alles instort, heb je de kans iets beters bouwen

Delen:
  • Kleinschaligheid is de echte bijl voor de wortel van verkokering

Door Peter Paul J. Doodkorte

Elke dag twitteren, mailen en rapporteren we meningen en conclusies over hoe slecht het wel niet gaat in het sociaal domein. “Onderzoek toont aan dat 3d stroef verloopt”, alarmeert (het zoveelste) mediabericht. “Gelukkig maar”, denk ik opgelucht!

Ik vind de ketelmuziek rond de decentralisaties vermakelijk en irritant tegelijkertijd. De stelselwijziging die wij momenteel doorvoeren binnen het sociaal domein is de grootste ooit; in Nederland. Niet alleen qua complexiteit, maar ook qua geld: gemeenten hebben sinds 1 januari 2015 de verantwoording over liefst 8,2 miljard euro extra. Dit alles heeft vergaande gevolgen.

Veranderingen in de Participatiewet, de overheveling van onderdelen uit de algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) naar de wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de jeugdhulpverlening, vragen om flinke aanpassingen in het gemeentelijke beleid. Tegelijkertijd speelt daarnaast een andere grootschalige stelselwijziging: de invoering van passend onderwijs. Hierbij krijgen scholen een zorgplicht.

Alles is of wordt zo gekanteld: hoe en waar mensen hun werk doen, de omgang met cliënten, de financiering en de inrichting en aansturing van de organisatie. Dus natuurlijk piept en kraakt het. Soms aan alle kanten. Dat is maar goed ook. Want de overdracht en omvorming vraagt om een andere mindset van alles en iedereen. Van overheden, van organisaties en hun managers, van professionals en van inwoners. Het kent ook een ander paradigma: van regelsturing naar sturing op ondersteuning en activering. ‘Eén gezin, één plan, één regisseur’ is daarbij het uitgangspunt. Gemeenten hebben daarvoor massaal sociale teams opgetuigd.

Dat de overheveling en inbedding van nieuwe taken dus soms ‘stroef’ tot ‘chaotisch’ verloopt, mag geen verbazing wekken. Desondanks zijn er heel veel stuurlui aan de wal die graag en veelvuldig ‘groot alarm’ slaan. Zich gedragen als ramptoeristen die luid en duidelijk toeteren dat de zorg voor de burgers er met de decentralisaties niet beter op geworden is. Ook bij de Participatiewet zijn er meer criticasters dan optimisten.

Ondanks de negatieve tribunezitters is het draagvlak voor de transities nog steeds groot. Opvallend daarbij is overigens een interessante ‘breuklijn’: hoe groter de gemeente, hoe kleiner het enthousiasme.

Grotere gemeenten blijken meer moeite te hebben met de overgang. Gemeenten met minder dan 50.000 inwoners geven juist vaker aan aan dat er geen noemenswaardige problemen zijn. Dit verschil in waardering voor de (kansen verbonden aan de) decentralisaties verbaast bij nadere analyse niet echt.

De grondslag (eigen kracht van inwoners als basis voor ondersteuning en zorg) vraagt een terugtredende overheid. Om ruimte voor maatwerk en verschil ook. De overheid mag niet meer alomtegenwoordig, kolossaal, intimiderend en inflexibel zijn. Zij moet een partner worden en zijn, die oplossingen mogelijk maakt. Juist dat blijkt voor grotere gemeenten een lastige opgave.

In grotere gemeenten is de verantwoordelijk voor de dienstverlening meestentijds nog net zo gelaagd en verkokerd als voor de decentralisaties. Verantwoordelijkheden en budgetten zijn daar – zeker waar het gaat om de aansturing en bekostiging – nog te vaak verknipt over meerdere portefeuillehouders, financiers, domeinen en sectoren. Daar draait de transitie en transformatie om een lange reeks ‘spelers’ die niet samenwerken in de vorm van een praatje aan de keukentafel, maar door middel van contracten, protocollen, fusies en convenanten. Het systeem is letterlijk en figuurlijk verknipt en de verantwoordelijkheid zoekgeraakt. Om de gaten te stoppen, worden niet zelden nieuwe instanties opgericht om toezicht te houden, of – erger nog – coördinatie op de coördinatie te zetten. Nergens komt dat harder aan dan op het gebied waar het écht om belangrijke dingen gaat: de zorgsector.

Inwoners en hun zorgverleners voelen zich daardoor als ontdekkingsreizigers in een oerwoud van constant reorganiserende, opschalende, doorverwijzende en van loket wisselende en veranderende instanties.

Kleinere gemeenten daarentegen hebben vaak een schaal waarbinnen zorgverlening stevig is ingebed in een simpele structuur. Bestaande uit mensen die mensen kennen. Als het nodig werken zij – of hun organisaties – samen. Makkelijk genoeg: de huisarts, de wijkverpleegster, de onderwijzer en de agent. Ze kennen elkaar, ze komen elkaar tegen. De lijntjes zijn korter. Zij hebben geleerd kleinschaligheid rendabel te maken. Dat levert nu winst en voorsprong op.

Ik zie hier een bevestiging van een al langer bestaande overtuiging: de kleinere – op de maat van de mensen afgestemde – schaal is de enige echte bijl aan de wortel van het verkokerde systeem.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *