Geraniums worden geassocieerd met alles wat burgerlijk is. Van Dale (2005) vermeldt naast achter de geraniums zitten de vergelijkbare uitdrukkingen ‘achter de kachel blijven (’thuisblijven’, vaak met ongunstige bijklank) en ‘achter de (toon)bank raken’, liggen (‘vergeten worden, niet meer in tel zijn, geminacht worden’). Op de een of andere manier wordt ouder worden of ouder zijn geassocieerd met ‘niet mee meedoen’, uitgeteld zijn’. Ik weet inmiddels beter.
De 65 plussers van nu staan volop in het leven, zijn gezonder en grotendeels meegegroeid met het digitale tijdperk. Zij voelen zich bij lange na niet oud, uitgeteld of wat dies meer zij. Dat is ook wat ik jaarlijks ervaar als ik naar mijn – min of meer vaste – vakantiestek in Frankrijk (Des Arcades, St. Pantaléon) reis. Daar waar ik samen met mijn vrouw en vrienden graag vertoef, zijn wij (nog) de jongere generatie. Verhoudingsgewijs dan. De gemiddelde leeftijd van de campinggasten ligt daar eerder boven dan onder de zeventig. Al kun je dat aan hun activiteiten – van wandelen, en fietsen tot hardlopen – niet aflezen. Neem Greet. Volgend jaar wordt zij zeventig. Maar wie haar meemaakt ziet eerder een pittige tante van een jaar of vijftig dan een oma van (bijna) zeventig.
Greet kwam vorig jaar (2015) min of meer toevallig aanwaaien op de camping. Deze was op dat moment alles, behalve seizoensklaar. De voorgenomen verkoop ketste op het laatste moment – het seizoen was eigenlijk al begonnen – af. De van oorsprong Nederlandse eigenaar – was op dat moment al terug in Nederland en moest hals over kop terug, de camping op orde brengen en runnen. Makkelijk gezegd, maar zonder de gebruikelijke jaarlijkse seizoen krachten geen eenvoudige opgave. Toch lukte het hem om binnen 10 dagen de hele camping weer als vanouds te laten draaien. Dankzij de nodige ‘ouderen van dagen’ en Greet in het bijzonder. Als een witte tornado veegde en poetste zij de toiletgebouwen, stacaravans en tenten. En, zo besloot Greet, omdat zij de verdere vakantie toch geen vastomlijnde plannen had: ze zou blijven. Om hand- en poetsdiensten te verlenen. Ik overdrijf niet als ik zeg dat de camping er sedertdien schoner bij stond dan ooit eerder.
Dit jaar is Greet opnieuw present. Trots als een pauw is zij inmiddels uitgegroeid de ongekroonde koningen van het campinghuishouden. Samen met ‘opa’ Jos bestiert zij de facilitaire diensten; tot en met het dagelijks ophalen van het vuilnis toe. En wie haar ziet rondstruinen weet een ding zeker: de geraniums hebben wat Greet betreft hun tijd gehad. Want Greet telt en doen nog van harte mee.
Het beleid van de zorg en de overheid, vastgesteld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), is er op gericht dat iedereen kan meedoen in de maatschappij. In de praktijk van alle dag blijkt dat nog niet zo makkelijk te realiseren. De idealen die de zorgsector en de overheid voor ogen hebben, sluiten lang niet altijd aan bij de idealen, de mogelijkheden en de ervaringen van mensen om wie het draait. Ik stel mij regelmatig de vraag van wie het ideaal is dat we nastreven. Te vaak blijken de idealen of productie van de organisatie en van professionals leidend. Individuele verhalen, mogelijkheden en behoeften van mensen verdwijnen daarbij vaak naar de achtergrond. Zoals bij Joop (83) en Mien (85) bijvoorbeeld.
Ik leerde Mientje en Joop zo’n acht jaar terug kennen. Op de eerder bedoelde camping in Frankrijk, ja. Vorig jaar, zo bleek dit voorjaar, was hun laatste jaar dat ze naar Frankrijk konden afreizen. Ziekte – volgens de artsen niet meer te behandelen – van Joop houdt hen nu thuis. Met Mien en Joop gaat het – gegeven de omstandigheden – op dit moment best. Mocht ik met eigen ogen aanschouwen toen ik hen net voor mijn vakantie nog even bezocht.
Vanwege de ziekte van Joop werd hen – met de beste bedoelingen – hulp in het huishouden aangeboden. “Maar,” zeggen beiden, “dat hebben wij helemaal niet nodig. We moeten helemaal geen vreemde over de vloer.” Waar Mien en Joop wel behoefte aan hebben? Aan vrienden en bekenden die af en toe eens langskomen. Hen een luisterend oor bieden. Die hun verhalen delen. Maar daarin voorziet ons door productie en ‘winst’ gebaseerde zorgstelsel nu net niet!
Begrijpt u mij goed: De verzorgingsstaat als zodanig wordt door mij niet ter discussie gesteld. Die vind ik – net als velen – nog steeds heel belangrijk. Maar de kracht daarvan is ook haar achilleshiel: wij willen (te) graag zorgen voor de ander in plaats van zorgen dat de ander kan meedoen en meetellen. Zorg wordt al snel een vorm van verregaand paternalisme. De ironie is dat een deel van de zorg die wij organiseren daardoor precies veroorzaakt wat ze beoogt te bestrijden: afhankelijkheid en uitsluiting.
Het huidig adagium voor ons zorgstelsel predikt ‘eigen kracht’. Zelfredzaamheid, eigen regie en eigen verantwoordelijkheid zijn daarbij verheven tot normen waaraan iedereen in principe en naar vermogen moet willen voldoen.
Dat dit denken inmiddels populair is (in de zin van gewoon), wil nog niet zeggen dat het daarmee werkelijkheid is. Integendeel; ben ik geneigd te zeggen.
Ik ben niet tegen zelfredzaamheid en eigen regie of participatie. Dat mag uit het voorgaande duidelijk zijn geworden. Wel zet ik vraagtekens bij de manier waarop deze begrippen worden gebruikt. De verzorgingsstaat is – net als haar tegenhanger – de participatiesamenleving – een systeem dat mensen dwangmatig ontregelt. Niet door het beroep op zelfredzaamheid en eigen regie, maar door het ritueel waarmee dit beroep op ons wordt gedaan. Zij missen de menselijke maat van betrokkenheid en geluk. Het antwoord daarop is mensen laten ervaren dat zij meetellen en meedoen. Op basis van hun eigen mogelijkheden en beperkingen.