Op de dag van de zonnewende, 21 juni 2017, vond er in de Tweede Kamer een spoeddebat met staatssecretaris Martin van Rijn (PvdA) van VWS plaats. Het debat werd gehouden na een indringende Facebookoproep op 12 juni door de moeder van Emma, een suïcidale tiener die al 3,5 jaar moet wachten op een plek in een behandelkliniek. Na veel rondbellen heeft Van Rijn in de afgelopen dagen uiteindelijk zelf voor Emma een psychiatrische opvangplek kunnen regelen. Van Rijn zegt ‘met ongeloof’ Emma’s verhaal te hebben gevolgd. ‘Elk kind dat acuut zorg nodig heeft, moet deze zorg direct krijgen’, stelt hij in de Kamer. Met een beschuldigende vinger wijst Van Rijn naar de psychiatrische zorgaanbieders, die gezamenlijk blijkbaar niet in staat zijn enige tientallen acute gevallen onderling te verdelen.
Ik geloof het ongeloof van de staatssecretaris. En tegelijkertijd denk ik: hoeveel communicatieadviseurs zullen zich gebogen hebben over de vraag wat de staatssecretaris in de Kamer zou moeten zeggen. Om zelf geen kleerscheuren op te lopen. Want laten wij eerlijk zijn. Het verhaal van Emma staat niet op zichzelf. Dagelijks worden kinderen of volwassenen met hulpverleners geconfronteerd die hun vraagstuk wel willen, maar niet kunnen oplossen. Of wel kunnen, maar niet willen oplossen. Gelukkig gaat het niet altijd om zaken die zo schrijnend zijn als het verhaal van Emma. Maar toch.
Wie zijn oren goed te luister legt, of zijn ogen gebruikt, kan binnen de zorg met grote regelmaat verhalen horen over personen die niet de zorg krijgen die nodig of gewenst is. Tijdens het hiervoor bedoelde debat deelt SP-Kamerlid Nine Kooiman een bundeling uit van vijftig andere schrijnende gevallen van jeugdigen die acuut psychiatrische hulp nodig hebben. Maar ook op andere terreinen speelt dit.
Neem het aantal thuiszitters in Nederland. Dat schommelt nog steeds rond de 15.000. En het aandeel vrijstellingen daarin is (voor het derde jaar op rij) sterk gestegen. Dat betekent dat voor steeds meer kinderen geen school gevonden is die hen passend onderwijs kan bieden. Hun ouders moeten zelf maar zien wat ze hun kind laten doen de hele dag. En dat terwijl er toch een wet Passend Onderwijs is.
Als ‘excuus’ wordt hierbij het beeld geschetst dat het bij vrijstellingen gaat om leerlingen met fysieke of verstandelijke handicaps. De praktijk leert, dat het voor een groot deel om hoogbegaafde leerlingen en/of leerlingen met autisme en zo. Er wordt gezegd dat vrijstellingen alleen op verzoek van de ouders gebeuren na goedkeuring van een arts. In de praktijk echter voelen ouders zich onder druk gezet om dit te accepteren omdat zij anders vervolgd worden door de leerplichtambtenaar, of geen financiële bijdrage voor dagbesteding kunnen krijgen zonder die vrijstelling. Het is toch erg onaannemelijk dat het aantal leerlingen dat vanwege fysieke of verstandelijke handicaps niet in staat is een school te bezoeken (“kasplantjes”) in vijf jaar tijd met 70% gestegen is?
Zodra die verhalen naam en gezicht krijgen – een belangrijke voorwaarde voor ‘succes’ – duikelen de verantwoordelijken met excuses over elkaar heen. Wijzen zij de vinger naar de zere plek (die altijd bij een ander zit) en beloven zij orde op zaken te stellen of – zo nodig – beterschap.
De “Kamerknieval”, het excuus of het zeggen van ‘sorry’ als communicatie-instrument. En elke keer, moet de spijtbetuiging natuurlijk ‘oprecht’ en ‘welgemeend’ overkomen. En tegelijkertijd, mist zij het menselijk gezicht. Erkenning van het wanhopige gevoel dat zowel kinderen, ouders of kinderen van of ouderen, net als hulpverleners kan overvallen. Gewoon, omdat ze het gewoon even niet meer weten. Menig ‘drama’ resulteert zo in de roep om aanpassingen in het systeem. Er wordt gesproken over betere communicatie tussen betrokkenen, een betere monitoring, heldere wachtlijsten, landelijke regelgeving, enzovoort en zo verder.
Maar stelsels en systemen helpen niet! Dat doen mensen. Mensen die bereid zijn net even iets meer te doen dan de regels voorschrijven of vereisen. Mensen die maatwerk durven bieden. Mensen ook, die daarbij soms ook ‘buiten de lijntjes’ kleuren. Dingen doen die misschien niet mogen, maar wel helpen! Mensen die omwille van hun moed de ene dag op het schild gehesen worden, om daarvan de volgende dag – ‘verguisd’ om hun ontregelend gedrag – weer van afgehaald te worden.
Neem dat hoofd van de school, dat op vrijdagmiddag – alle hulpverleningsinstanties zijn gesloten – met medeweten van de politie, een door zijn ouders op straat gezet jochie van tien een weekend in huis neemt. Bij gebrek aan een andere oplossing. Direct na het weekeinde wordt hij ter verantwoording geroepen. Hoe hij het in zijn hoofd haalt om een leerling mee naar huis te nemen! Ik vrees het ergste voor de leerkracht (docent Nederlands aan het Candea College in Duiven) die letterlijk en figuurlijk dit schooljaar bij al zijn mentorleerlingen is blijven eten! En binnenkort schuiven ze bij hem aan. Ik hoor het critici al zeggen: “Wat doet die man daar? Dat hoort toch niet! Je moet beroepsmatige afstand houden!”
De ‘afstand’ tussen ‘systemen’ en ‘instituties’ en de mensen in de maatschappij is te groot geworden. “Zorg” is een instituut geworden, waarbinnen prijs, productie en protocol centraal staan en waarvan enig ‘welkom zijn’ niet echt meer sprake lijkt te zijn. Wat de Emma’s in deze wereld nodig hebben, is mensen die werken op basis van ‘professionele nabijheid’. Mensen die hun eigen angst en kwetsbaarheid als het gaat om nabijheid in menselijk te contact durven erkennen, maar het daarom niet uit de weg gaan. Mensen die oprecht integer en betrokken zijn. Mensen die oplossen wat anderen (wij) liggen laten.
Misschien, beste staatssecretaris, is het goed dát eens te zeggen, als u zich bij een volgend dram afvraagt: “Wat zeg ik nu weer?”
- De auteur, Peter Paul J. Doodkorte, is als senior adviseur verbonden aan Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor sociaal domein en overheden.
- Meer blogs en ideeën zijn te vinden op Verruim de horizon, De kracht van het alledaagse en Inspirituals