Wetten zijn gemaakt voor mensen. Een wet is nooit bedoeld om mensen verstoken te laten van de hulp die zij nodig hebben. Het kan dan ook nooit zo zijn dat hulpverleners, zich verschuilend achter de regels rond privacy, patiënten de noodzakelijke zorg onthouden. En toch is dat bijna dagelijks de praktijk. Professionals in de zorg gaan (te) zorgvuldig mee om. Uit angst over de schreef te gaan. Of om op de vingers getikt te worden door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Tegelijkertijd zie ik media schaamteloos privacygegevens de wereld in slingeren. Zoals ook nu weer in de zaak Thijs H., de verdachte van drie moorden in Heerlen en Den Haag. En de AP houdt zich – voor zover waarneembaar – muisstil!
De Autoriteit Persoonsgegevens is de Nederlandse gegevensbeschermingsautoriteit en het zelfstandig bestuursorgaan dat in Nederland bij wet als toezichthouder is aangesteld voor het toezicht op het verwerken van persoonsgegevens. De organisatie houdt zich dus bezig met privacy. Terwijl heel Nederland inmiddels waarschijnlijk meer over Thijs H. weet dan zijn verschillende hulpverleners daarvoor ooit van elkaar wisten, zwijgt die waakhond!
Ikzelf huldig en praktiseer nadrukkelijk het uitgangspunt dat, waar het gaat om het uitwisselen van gegevens met anderen, of om het betrekken van de familie bij de hulp of behandeling, de wet meer ruimte biedt dan menig hulpverlener vaak denkt. Soms is die ruimte zelfs geen kwestie van mogen maar van moeten gebruiken.
Ieder mens heeft wel persoonlijke dingen die hij niet aan de grote klok wil hangen. Met name als we hulpverleners daarover in vertrouwen nemen, moeten we ervan op aan kunnen dat dat vertrouwen niet wordt beschaamd. Daarom zijn er wetten gemaakt die ervoor moeten zorgen dat onze privacy wordt gewaarborgd. In ons land is de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer een recht dat stevig ligt verankerd in de grondwet en van daaruit de basis vormt voor verdere wetgeving. Ook in artikel 8 van het ‘Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens’ is de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor personen gewaarborgd. De wet- en regelgeving bepaalt ook wanneer en hoe instanties gegevens met elkaar mogen uitwisselen. Zo wordt voorkomen dat uw privacygevoelige gegevens al te gemakkelijk op straat komen te liggen.
Vaak wordt door hulpverlenende en andere instellingen gedacht dat zij door de wetgever vleugellam zijn gemaakt met betrekking tot dat delen van informatie met anderen. Die gedachte is onjuist, maar bepaald niet zelden ons doen en laten.
Eerder deze week wilde ik een brief sturen naar de ouders van 14, 15 en 16-jarigen in een gemeente. Om ze uit te nodigen voor een Stapavond voor ouders in een regionaal bekend café. Om hen mee te nemen in de belevingswereld van hun puberende kinderen. Toen ik vanuit het sociaal team in die gemeente bij die gemeente vroeg om het adressenbestand werd mij dat geweigerd. Omdat – volgens de verantwoordelijke privacy-officer – de wettelijke grondslag daarvoor ontbrak. Mijn beroep op de Jeugdwet en de daarin opgenomen wettelijke preventietaak werd weggehoond. En een onschuldige uitnodigingsbrief werd dus niet verstuurd.
In diezelfde periode staan alle media – televisie, social media en kranten – bol van persoonlijke informatie over Thijs H. Informatie die voor het onderzoek in die zaak ongetwijfeld relevant is. De gemiddelde Nederlander – alle begrijpelijke nieuwsgierigheid ten spijt – heeft er echter geen recht op. De media lappen dat allemaal aan hun laars.
Terwijl ze de ene dag nog moord en brand schreeuwen over een onbedoeld – niet opzettelijke, maar wel dom – datalek bij een voormalig Bureau Jeugdzorg, lopen diezelfde media een dag later te koop met het hele hebben en houden van een individu. Een ingetrapte badkamerdeur, een sociaal isolement, het slikken van antidepressiva en een recente zelfmoordpoging. Het ligt allemaal op straat. Terwijl de man in kwestie – dankzij een wel geoorloofde. inbreuk op zijn privacy, juist om hem de juiste behandeling en zijn omgeving veiligheid te kunnen bieden – inmiddels al vast zat. Het Openbaar Ministerie zwijgt. Vanwege het lopende onderzoek en vanwege het recht op privacy. De media trekken zich daar lekker niks van aan en de Autoriteit Persoonsgegevens zwijgt in alle talen.
Begrijpt u mij goed: als het gaat om de verloedering van kwetsbare mensen tegen te gaan, of als het gaat om het beschermen van de veiligheid van mensen, is het delen van informatie wat mij betreft heel legitiem. Maar als die elementen hun geldigheid hebben verloren, herleeft naar mijn overtuiging het recht op privacy.
Waarom mogen hulpverleners hun neus niet ongevraagd in andermans zaken steken en mag de pers dat wel? Waarom zijn hulpverleners – wiens wettelijke opdracht het is mensen te helpen – vaak met handen en voeten gebonden aan de plicht tot geheimhouding en mogen journalisten en lieden die zichzelf zo noemen, dat straffeloos publiek maken?
Waar het voor hulpverleners informatie delen vaak niet eens een kwestie is van mogen, maar van moeten, geldt voor media hetzelfde als voor u en mij als inwoner van dit land: Informatie-uitwisseling mag, “als dat noodzakelijk is om bepaalde basisbehoeften of hulp- en zorgverlening dan wel veiligheid binnen het bereik van mensen te brengen”. En dat moet zorgvuldig gebeuren. Zeker ook, omdat voor medische of strafrechtelijke gegevens nog strengere regels gelden. Daarom mijn verzuchting: “Hé AP, waar ben je nu?”
- De auteur, Peter Paul J. Doodkorte, is als senior-adviseur verbonden aan Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor sociaal domein en overheden
- Meer blogs en ideeën zijn te vinden op Verruim de horizon, De kracht van het alledaagse en Inspirituals