Op 20 juli 2020 publiceerde rechtbank Den Haag een uitspraak over de Jeugdwet. De uitspraak doet een aantal verregaande aannames over de Jeugdwet en de ‘eigen kracht’ van gezinnen. De passage die mij in dit verband het bijzonder opvalt, is deze: Het uitgangspunt van de Jeugdwet is dus dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdigen zelf ligt. Van ouders mag verwacht worden dat zij, indien noodzakelijk vergaande aanpassingen doen om dit te realiseren. Dit kan betekenen dat een ouder het eigen toekomstperspectief (carrière) of financiële situatie zal moeten bijstellen om voor het kind beschikbaar te zijn en de noodzakelijke zorg te kunnen bieden.
Deze uitspraak is waarschijnlijk een stevige opsteker voor de landelijke beleidsmakers en gemeentebestuurders in de discussie die ongetwijfeld gaat losbarsten over het idee om voor jeugdhulp (opnieuw) een eigen bijdrage in te voeren.
Het structurele tekort van gemeenten op de jeugdzorg bedraagt volgens onderzoek (Stelsel in groei; AEF, 15-12-2020) tussen de 1,6 en 1,8 miljard euro. Het voelt voor gemeenten als erkenning, omdat ‘Den Haag’ dacht dat het wel mee zou vallen.
Nu de omvang van het tekort vaststaat, breken spannende weken aan voor gemeenten: met hoeveel extra structureel geld is het kabinet bereid over de brug te komen? Een nieuw kabinet hakt daar, waarschijnlijk tijdens de formatie, een knoop over door. Dat vraagt echter een ‘zwaarwegend advies’ van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Dat advies moet uiterlijk begin mei 2021 klaar zijn. AEF heeft daarnaast een kleine twintig maatregelen in kaart gebracht, die tot structurele besparing kunnen leiden. De grootste ‘klapper’ kan worden gemaakt als een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor alle jeugdhulp wordt ingevoerd. Dat zou jaarlijks een besparing opleveren van tussen de 800 miljoen en 1,2 miljard euro. Er zal (ook) naar andere maatregelen worden gezocht, maar die leveren allemaal niet heel veel op.
Natuurlijk maken de veel hoger dan verwachte kosten voor gemeenten het hen lastig, En je moet ouders die een beroep doen op jeugdhulp ook serieus nemen. Maar laten wij eerlijk zijn. De problemen waarvoor bij jeugdhulp aan de bel wordt getrokken, lijken steeds kleiner te worden. We zien dat steeds vaker een beroep op de jeugdhulp wordt gedaan. Niet zozeer vanwege een toename van grote psychische problemen, maar wel als gevolg van meer prestatiedruk is in de maatschappij.
Er is druk om gelukkig te moeten zijn. Ouders lijken ook vaker een beroep te doen op jeugdhulp om zekerder te zijn van hun taak als opvoeder. Ze willen alles goed doen, werk, opvoeden. Ze willen het beste uit hun kind halen. Als het even niet goed gaat, vragen ze hulp.
Een andere oorzaak van de toename is het groeiende aantal echtscheidingen. Dat is traumatisch voor kinderen, zelfs als het in harmonie gebeurt. Daar komt bij dat sinds de gemeenten verantwoordelijk zijn voor jeugdzorg, meer gezinnen worden bereikt. Ook kwetsbare gezinnen. Dat is een positief effect.
Het (opnieuw) invoeren van een eigen (inkomensafhankelijke) bijdrage geeft gemeenten een instrument in handen om modaal en bovenmodaal verdienende gezinnen jeugdhulp te weigeren. Dat vermindert de druk op de financiële situatie bij veel gemeenten, maar herinvoering van de eigen bijdrage staat wel in schril contrast met de argumenten die eerder (2015) leidden tot afschaffing van de eigen bijdrage.
De eigen bijdrage van ouders van kinderen in de jeugdhulp werd afgeschaft per 1 januari 2016. Ouders moesten een eigen bijdrage betalen voor de jeugd-ggz en jeugdhulp met verblijf in een instelling. Het idee daarachter was dat ouders geld bespaarden als hun kind in een tehuis verblijft. Onderzoek toonde aan dat in de praktijk maar een klein deel van de ouders geld bespaarde.
Er waren ook andere redenen om tegen de eigen bijdrage te zijn. Zo was de inning van de eigen bijdrage een administratieve nachtmerrie voor gemeenten. Niet alleen zorgde het voor extra bureaucratie, het ook de uitvoeringskosten om de eigen bijdrage te innen, waren hoger dan de inkomsten uit de eigen bijdrage zelf.
Bovendien was de regeling voor velen een drempel. Destijds vonden wij het belangrijk dat er geen drempels zijn. Een eigen bijdrage is er immers ook (en terecht!) niet voor ouders met kinderen die een lichamelijke beperking hebben. Het is met twee maten meten om dan wel de kosten op ouders te verhalen wiens kinderen een psychische beperking of een andere jeugdhulpvraag hebben. Daarnaast is het in strijd met het Kinderrechtenverdrag, dat stelt dat bij alle beleid ‘de belangen van het kind de eerste overweging’ moeten vormen. Een drempelverhogende inkomensafhankelijke eigen bijdrage staat daar haaks op.
Verschillende gemeenten overwogen eerder al een vriendelijke variant: de vrijwillige bijdrage. De gemeente Wageningen nam hiervoor eind 2019 het initiatief. Een ruime meerderheid van de gemeenteraad stemde er mee in. En vrijwillig is dan echt vrijwillig. De gemeente Rheden, die dit ook overwoog, constateerde echter begin 2020 dat het vragen van een vrijwillige eigen bijdrage niet mag. Een wettelijke grondslag voor een dergelijke maatregel zou ontbreken. De kosten voor jeugdhulp moeten volledig voor rekening van de gemeenten komen. Ook wanneer de jeugdige 18 jaar of ouder is.
Laat ik duidelijk zijn. Ik vind dat de drempel naar professionele jeugdhulp te laag is. Ik onderschrijf dan ook nut en noodzaak om die drempel hoger te leggen. Maar het herinvoeren van een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage getuigt naar mijn mening van grote handelingsverlegenheid bij beleidsmakers en bestuurders. Het is een te gemakkelijk excuus voor het grote ongemak en de handelingsverlegenheid bij dat wat echt moet gebeuren: het voeren van het goede gesprek over de verantwoordelijkheden rond opvoeding.
Professionals, ouders én jeugdige hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om het zorgproces te laten slagen. Zij moeten daarvoor samenwerken. Dat vraagt luisteren naar de verwachtingen en wensen van ouders en kinderen. Het vraagt ook het lef om ouders en kinderen te wijzen op wat wel en niet werkt. Het vraagt ook dat wij ouders en jeugdigen in een open sfeer niet-veroordelend mogen, kunnen en durven confronteren met de eigen kracht en motivatie om bepaalde doelen te bereiken.
Wat echt helpt is met elkaar in gesprek gaan en blijven. Kijk naar hoe je kinderen zo goed mogelijk kunt begeleiden. Tijd en aandacht is daarbij een bijzonder belangrijke factor. Belangrijker ook dan investeren in preventie en voorzieningen. Daarmee kun je opvoedvragen wel klein houden en voorkomen dat er onnodig wordt doorverwezen naar zwaardere vormen van zorg. Aandacht (en tijd voor aandacht) is echter van het allergrootste belang. Het gevoel gezien te worden, waardering en begrip te krijgen – het is een van onze basisbehoeftes. Wie dat als kind mist, blijft lang hongeren naar compensatie. Hoewel we dus op allerlei gebieden iets kunnen doen aan (het beheersen van) de uitgaven voor jeugdhulp is aandacht van ouders voor hun kinderen de meest fundamentele en kostbare eigen bijdrage.
- De auteur, Peter Paul J. Doodkorte is senior-adviseur bij Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor overheden en organisaties werkzaam binnen het sociaal domein. Meer van zijn blogs en ideeën zijn te vinden op Verruim de horizon, De kracht van het alledaagse en Inspirituals
- Peter Paul Doodkorte is een van de (acht) regioadviseurs die samen het landelijk werkende Regioteam Opdrachtgever-/opdrachtnemerschap Wmo en Jeugdwet vormen. Het regioteam opereert namens drie organisaties: Programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein, het Ketenbureau i-Sociaal Domein en Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd. Hiermee beschikken de regioadviseurs over een breed palet aan producten en diensten, instrumenten, opleidingen en praktijkvoorbeelden. Daarnaast hebben ze via deze drie organisaties toegang tot een groot netwerk van experts, ervaringsdeskundigen en een rechtstreeks lijntje met ‘Den Haag’.