- Vroeger was er de Babylonische spraakverwarring – Tegenwoordig heet dat beleid |
In één van Marten Toonders boeken roept een heer van stand, Olie B. Bommel: “Heer Tijn! Wilt u eens komen kijken naar een kunstvoorwerp dat ik gekocht heb? Ik wil graag weten of het mooi is, als u begrijpt wat ik bedoel.”
“Als u begrijpt wat ik bedoel.” Een vraag die wij – zwelbasten van beleidstaal – wel eens wat vaker hardop mogen stellen. Want, zo stel ik vast, ons beleidsjargon wordt, als wij niet oppassen, een aaneenrijging van holle frasen en nietszeggende mantra’s.
“Totdat niets meer betekenis heeft.” Onder deze kop openden vijf wetenschappers (2 april 2002 in Trouw de aanval op beleidstaal. Dat is de taal van het beleid, de taal van mensen die beroepsmatig informatie verzamelen, ordenen en in beleidsverhandelingen verder brengen. Zo hebben wij over het sociale domein een taal gespannen, die het gesprek steeds op een abstracter niveau brengt. Het is de metataal van intenties, uitgangspunten, doelstellingen, afspraken, samenwerkingsverplichtingen, noem maar op. Het is de taal van de systeemwereld. Op lokaal niveau, dichtbij de mensen dus, wordt de inwoners opgezadeld met ronkende termen als zelfredzaamheid (het zelf kunnen doen), sociale cohesie, burgerkracht en participatie (meetellen en meedoen). Overheidstermen in het kader van het sociale domein waarvan soms zelf gemeenten niet weten wat ze er nu precies mee bedoelen. De beleidstaal van de decentralisaties is inmiddels zulk gemeengoed geworden dat iedereen er zijn woordje mee kan doen.
Ook ik maak mij veelvuldig schuldig aan het gebruiken van beleidsjargon. Terwijl ik beter zou moeten weten. De decentralisaties in het sociale domein waren bedoeld om zorg en ondersteuning dichter bij mensen die hulp nodig hebben te brengen. Om die reden probeer ik mijzelf aan te wenden wat vaker te vragen: Snapt u het nog? En heb ik mij voorgenomen om te proberen te gaan kappen in het taalkundige zorg- en welzijnsbos. Dat is nog niet zo makkelijk, weet ik uit ervaring. Omdat de mensen om wie het gaat dat dan weer wel begrijpen, maar de mensen die het beleid vaststellen weer niet; of mijn woorden ‘verbeteren’ door het naar ‘jargon’ te vertalen, Gelukkig prikkelt het ook de creativiteit en eigen zinnigheid. Wat als je de beleidstermen in gewone taal uitspreekt zeggen ze vaak veel meer. En, vooral ook: duidelijker.
Zelfmanagement of zelfredzaamheid wordt dan gewoon ‘voor jezelf (kunnen) zorgen’. ‘In je eigen kracht staan’ wordt dan gewoon ‘kun je je eigen boontjes doppen’; een casemanager weer gewoon ‘iemand die jouw zaakjes regelt’. Een indicatie is dan weer een besluit waarin staat welke zorg je nodig hebt en hoeveel (een ‘toegangsbewijs’ voor hulp).
Beleidstaal en burgertaal liggen soms mijlenver uit elkaar. Onze taaldiarree maakt ons – als wij niet oppassen – tot nietszeggende en holklinkende spreker. Want wat betekenen de woorden die wij bezigen eigenlijk? Alles. En tegelijkertijd en niets. Het is vaagtaal. Het gevolg van – zoals Arjen Ligtvoet en Cathelijne de Busser betogen (Hoe vaagtaal gedijt in Nederland; vaagtaal.nl) – een LOA. Een door Lezen en luisteren Overdraagbare Aandoening. Een akelige aandoening met nare gevolgen, die – als we niet uitkijken – ook de scherpte uit de discussie haalt.
Vaagtaal gebruikt woorden en uitdrukkingen die onduidelijk, dubbelzinnig, misleidend, overbodig of storend zijn. Taal die bol staat van beleidsbabbels, managementspeak en ambtenaritis. Zij blijkt eerder verhullend dan onthullend. Onder de misplaatste suggestie van verheldering lijkt het wel alsof dit taalgebruik alle bedoelingen bewust terugbrengt tot een zwarte doos van bezweringsformules waarin de werkelijke bedoeling niet meer is terug te vinden.
Het kan allemaal anders. Makkelijker en duidelijker ook. Hoe? Door van het voetstuk af te komen en te schrijven en te spreken zoals je het ook zegt!
Ik ga proberen mij ontworstelen aan het ringeloor van deze ergerlijke kwaal. Wat dat betekent? Ik wil terug naar eenvoud en essentie. Door een paar simpele hoofdregels te gebruiken:
- Ik schrijf of spreek niet voor mijzelf, maar voor mijn lezer of luisteraar;
- Als ik schrijf of spreek, heb ik iets te vertellen.
- Mijn taalgebruik bevat geen nietszeggende of nodeloos ingewikkelde woorden.
- Ik gebruik woorden die nauwkeurig zeggen wat ik bedoel.
Kortom, ik zeg open en eerlijk waar het op staat.
Tegenwoordig heet dat een challenge, beleidsjargon voor lastige zaken en onrealistische ambities. Ik gebruik gewoon de letterlijke betekenis: een uitdaging. Een moeilijke klusje om te klaren. Het zal mij op de proef te stellen. Misschien ook u prikkelen of zelfs uitlokken; tot meedoen.
Ik hoop ook dat u en ik over een tijdje niet zullen zeggen: “Leuk initiatief, maar net even te hoog gegrepen.” Daarom ook wil ik (ook) uw hulp vragen. Hoe? Door het mij gewoon te zeggen, als u mij weer vage taal hoort praten.