Maatschappelijke opvang: rozenkwekers die zich meer met de bladluis bezig houden dan met de rozen zelf.

Delen:

Het aantal dak- en thuislozen in Nederland stijgt fors. Sinds twee jaar is het totaal aantal dak- en thuislozen gestegen tot 31.000, terwijl er ook er weer duizenden daklozen in de steden buiten slapen. Meer dan de helft daarvan vindt plaats in de grote steden. En dat, ondanks de vele en forse investeringen in maatschappelijke opvang. De oorzaak van dat alles? Wij bestrijden de symptomen, maar nemen de oorzaken niet weg!

Dak- en thuisloosheid is een proces van ontankeren. Van verlies of afwezigheid van sociale netwerken. Dit ontankeren situeert zich zowel op het macroniveau (de samenleving met haar structuren, sociale bescherming, waarden, normen), het mesoniveau (met allerhande instituties, informele en formele sociale netwerken) en het microniveau (de individuele problematiek en/of de relationele problematiek met naasten).

Dak- en thuisloosheid is dus niet de oorzaak van een probleem, maar – net als armoede – het gevolg van sociale uitsluiting op het macro niveau (de samenleving en haar structuren), het meso-niveau (instituties, formele en informele netwerken) en het micro-niveau (de individuele problematiek).

Wat wij doen – met de beste bedoelingen – is dak- en thuisloosheid als symptoom  bestrijden. Zo leert ook de ervaring: Na de actie ‘Niemand Op Straat’ (3013) waren er in Nederland vrijwel geen daklozen meer te vinden. Buiten!  Het probleem leek opgelost. Maar ondertussen zaten er wel 24.000 mensen bij opvanginstanties. En daar wringt de schoen! Wij  bleven en blijven steken in goedbedoelde symptoombestrijding. In reductie van overlast. De maatschappelijke opvang – van residentiële opvangcentra tot doorgangshuizen is door het beleid in hetzelfde bedje ziek.

Met de gangbare ‘technische’ benadering van dak- en thuisloosheid lossen wij het probleem niet structureel op. Sterker nog: de huidige werkwijze houdt het probleem in stand! Zij zorgt zeven dagen per week voor een bed, een douche, een boterham, soep en koffie aan ieder die zich er komt aanmelden. Zij biedt voor korte of langere – maar altijd beperkte – tijd opvang, waar ook nog meer of minder voorwaarden aan verbonden worden (zoals het volgen van  begeleiding of therapie, geen drugs, het niet overtreden van bepaalde reglementen…). Bovendien moet de dak- en thuisloze ook nog eens passen binnen de afgesproken definitie. Zo faciliteren wij het symptoom wat wij bestrijden willen.

In de loop der jaren werden daarbij al heel wat definities gehanteerd: hobo’s, landlopers, daklozen, thuislozen, zwervers, clochards. Deze definities komen niet zomaar uit de lucht vallen. Nee, ze passen in een bepaalde tijdsgeest. Ze verwijzen naar de wijze waarop de maatschappij naar de dak- en thuislozen kijkt. Bovendien impliceert de definitie ook welke categorieën wel of niet welke soort hulp mag verwachten. Voor de ene groep geldt een wettelijke verplichting tot het verlenen van onderdak; voor de andere groep geldt die verplichting niet. Zo onderscheiden wij sedert kort binnen de groep van dak- en thuislozen de groep van ‘pechmannen’. Pechmannen zijn de nieuwe daklozen. Ze zijn niet verslaafd of psychotisch, maar wonen wel op straat. Vaak gewoon door geldproblemen. Deze ‘nieuwe daklozen’ zouden zich eigenlijk best kunnen redden, als snel hulp wordt geboden. Maar juist door hun betrekkelijke zelfredzaamheid komen zij voor die hulp niet in aanmerking. Het moet eerst uit de hand lopen voor wij het op orde willen brengen.

Dit alles reduceert de professionele werkers tot uitvoerders van richtlijnen en kaders; zonder ruimte voor structureel perspectief. Voor professionals met een missie is dat –  meer dan frustrerend – ziekmakend.

Laten wij daarom kritisch blijven nadenken over de zin en onzin van dak- en thuislozenzorg en de functie van de maatschappelijke opvang hierin. Wij mogen ons doen en laten niet enkel verantwoorden door naar wettelijke kaders, richtlijnen en wat dies meer zij te verwijzen. Bij ons ingrijpen dienen wij af te wegen welke bijdrage dat levert aan het in staat stellen van individuen een menswaardig bestaan op te bouwen.

Een fatsoenlijke samenleving wil zich geen dak- en thuisloosheid permitteren. Daarom ook moesten en moeten zij van de straat af. Dus bieden wij opvang. Veel dak- en thuislozen circuleren zo en daardoor in het opvangcircuit; terwijl ze daar niet thuishoren. Want ieder mens heeft behoefte aan een veilige plek waar hij of zij zich thuis kan voelen. De meeste mensen vinden die plek in hun directe omgeving, bij hun partner, in het gezin of de familie, of binnen een ander sociaal netwerk. Maar er zijn – en helaas in toenemende mate – steeds nog mensen, zeker binnen de anonimiteit van de grote steden, die dit moeten ontberen. Mensen voor wie de samenleving te complex is. Die zonder een steuntje in de rug of ‘een gegeven kontje’ uitvallen en op straat of – in het gunstigste geval – de maatschappelijke opvang terecht komen.

Als de finaliteit van die opvang is, om mensen kortdurend op te vangen en de praktijk toont aan dat een grote groep langer dan drie jaar begeleiding nodig heeft, dan klopt er dus iets niet.

Dak- en thuislozen blijven kleven aan opvangvormen en stromen niet door als bijvoorbeeld de woonmarkt, participatie en armoedebestrijding onder de radar blijven. En dus moeten wij een fundamentele omslag maken. Moeten wij de verdoezelende cirkel van de maatschappelijke opvang doorbreken. Met  frisse kop en out-of-the-box zoeken naar beloftevolle alternatieven. Het mag immers niet stoppen bij dak- en thuislozen die geen overlast veroorzaken. Dat is ‘slechts’ het begin. De volgende stap is het fundamenteel aanpakken van en inhaken op de meest basale behoeften van elk mens: veiligheid, onderdak, relaties, waardering, zelfrespect en erkenning en zelfverwerkelijking. Ten onrechte blijven zij onderbelicht. En dat zet meteen ook een meer structurele en duurzame aanpak op losse schroeven.

De woonmarkt plooien naar de noden van kwetsbare mensen, is een specialisatie binnen de maatschappelijke opvang die binnen het huidige beleid nog teveel dode letter blijft. Ze stopt bij de discussie of die specialisatie de welzijns- dan wel de woonsector toebehoort.

“Niemand op straat’ vraagt om een nieuw model dat de afbouw van residentiële opvangvormen mogelijk maakt. Door te investeren in nieuwe woonvormen voor dak- en thuislozen. Eerst gewoon een huis dus; zo snel als mogelijk. Dat betekent dat zij toegang moeten krijgen tot reguliere en duurzame huisvesting. Een eigen plekje (huisvesting) is de eerste stap in de aanpak van thuis- en dakloosheid.

  • De auteur, Peter Paul J. Doodkorte, is als senior-adviseur verbonden aan Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor sociaal domein en overheden.

 

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *