Bijna dagelijks stel ik mij de vraag: “Hoe komt het toch dat zoveel zorg- en dienstverleners, als zij ’s ochtends de deur van hun woonhuis achter zich dichttrekken, onderweg naar hun werk transformeren tot een volstrekt andere persoonlijkheid. Om tijdens hun werk dingen te doen, die zij voor zichzelf, hun partner, kinderen of ouders nooit of te nimmer zouden bedenken, doen of accepteren.” Toch is dat binnen welzijn en zorg vaker de werkelijkheid.
Kwaliteit van leven kent geen leeftijd en beperkingen. Als je jong bent ben je – zwart-wit gezegd – meer op ontwikkeling gericht, het hebben van een werksituatie, het zoeken van een levenspartner, etc. Als je ouder wordt veranderen de behoeften, ga je minder werken of ga je met pensioen, je kunt vroeg of laat te maken met krijgen met fysieke beperkingen, vergeetachtigheid, of dementie.
Alle mensen hebben in verschillende leeftijdsfasen verschillende mogelijkheden, beperkingen en wensen en behoeften. En allemaal worden wij geconfronteerd met vragen en dilemma’s als het gaat over onderwerpen als verantwoordelijkheid, werk, ouders en kinderen, de juiste partner, goed en kwaad, vrijheid, veiligheid, angst, liefde, seksualiteit, huwelijk, gezondheid en ziekte, de zin van het leven en geborgenheid.
Toch zie je dagelijks een enorm verschil tussen de wijze waarop wij met die vragen omgaan als ‘gewoon’ burger en de wijze waarop hulpverleners daarop inspelen. Afhankelijk van de opdracht, de protocollen en de context waarin wij werken bagatelliseren wij uitdagingen of opgaven. Of we blazen ze op. Zaken worden interessanter, mooier, groter, sensationeler gemaakt dan ze zijn. Om tegelijkertijd ontevreden te mopperen over stelsels, wetten en regels die het ons zo moeilijk maken. We draaien onszelf een rad voor ogen.
Laten we wel wezen. Toen ik zo’n veertig jaar terug in de jeugdzorg als groepsopvoeder begon, leerde ik dat het met ca. 85% van de mensen – min of meer als vanzelfsprekend goed gaat. Dat die mensen niet zonder uitdagingen of problemen groter groeien of ouder worden, maar dat zij ermee kunnen omgaan. Ca. 10% van de mensen heeft het daarmee lastiger, leerde ik. Zij kunnen bij tijd en wijle wel een steuntje in de rug gebruiken. En 5% heeft ernstiger beperkingen, opgaven of uitdagingen. Zaken waarmee zij – zonder steun van buitenaf – niet uit de voeten kunnen.
Vandaag de dag zijn die cijfers niet wezenlijk anders. En weet ik, uit eigen ervaring, dat het leven natuurlijk net elke dag makkelijk is. Grote uitdagingen kent ook. Teleurstelling ook, en verdriet. Tal van redenen kunnen daaraan ten grondslag liggen.
De kosten voor ons welzijn en de zorg zijn in de achterliggende decennia echter met tientallen procenten gestegen. De reden daarvoor is m.i. niet terug te voeren op meer noodzaak tot zorg, maar een gevolg van het feit dat wij als professionals afgeleerd zijn het gewone leven – en de mogelijkheden die daarin liggen – te zien en te benutten. Zorg is een verdienmodel, een belangrijke economische sector geworden.
Met € 88 miljard, ofwel 15% van het bruto binnenlands product, vormt de zorg een belangrijk onderdeel van de Nederlandse economie. Slechts een kwart van de uitgaven aan zorg loopt via de portemonnee van huishoudens. Dat zijn de premies die huishoudens zelf aan zorgverzekeraars betalen en eigen, directe uitgaven aan zorg. De rest wordt opgebracht uit heffingen via het salaris en belastingen. De uitgaven aan zorg vallen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat met 29% het grootste aandeel in de overheidsuitgaven beheert.
Het – mijn – geloof in burgerkracht is een regelrechte bedreiging voor die economie. In het gewone dagelijkse leven nemen mensen allerlei beslissingen. De vraag naar de goede keuze, blijkt soms eenvoudig, en is ook heel moeilijk te beantwoorden. Je kunt daar vanuit je persoonlijke ervaringen ongetwijfeld voorbeelden van geven.
Laat ik duidelijk zijn: hulpverleners zijn heel professioneel. Zij weten heel goed wat ze aan het doen zijn, qua taken en verantwoordelijkheden. Maar het zou helpen als zij zich wat vaker proberen te verplaatsen in de positie en situatie van de mensen met en voor wie zij werken. Als jijzelf in die situatie zou zitten, zou jij dan tevreden zijn met de bejegening, het antwoord of de oplossing die geboden wordt?
Wij hebben het leven gesplitst in allerlei kleine onderdelen. Opvoeding, scholing en werk worden apart van elkaar gezien. Mensen worden afgezonderd in hun werk, hun opleiding, in hun gezond of in hun ziek zijn. Juist door deze fragmentatie en specialisatie vallen mensen buiten de boot. Dementerenden bijvoorbeeld, halen wij uit hun eigen omgeving, om ze vervolgens onder te brengen in een therapeutische setting die wij – dat dan weer wel – zoveel als mogelijk inrichten als ware het hun oude omgeving. Waarom dan, denk ik dan, haal je ze weg uit hun oorspronkelijke woon- en omgeving? Weg uit hun sociale context? Is het niet logischer te bedenken wat je aan die oorspronkelijke omgeving moet toevoegen? Opdat de mensen in hun eigen omgeving kunnen blijven?
Als het op beslissingen aankomt binnen onze professionele context hanteren we plots heel verschillende argumenten en oordelen. Desgevraagd en zo nodig grijpen we in het gesprek of bij ons doen en laten terug op protocollen, regels en wat dies meer zij om ons antwoord te verklaren. Want wie van de norm afwijkt, wordt al snel als freak bestempeld. Dat wij daarbij onze eigen uitgangspunten of ethische concepten soms met voeten treden, nemen wij op de koop toe. Wij laten ons beheersen door een soort van ‘nieuwe braafheid’, en een ‘dat kun je niet maken mentaliteit’.
Natuurlijk, het gewone leven is niet alleen maar prachtig en onbezorgd. Integendeel. Maar de echte oplossingen, antwoorden op de vragen waarmee wij geconfronteerd vragen veelal om de logica van het gezonde verstand, een frisse blik en om aandacht; betrokkenheid ook en de bereidheid om het leven te delen met anderen.