Met de invoering van de Participatiewet, de nieuwe Wmo en de Jeugdwet per 1 januari 2015 is het sociaal domein in één klap het grootste domein binnen het takenpakket van gemeenten geworden, zowel financieel als inhoudelijk. Waar gemeenten de eerste jaren veel tijd besteedden aan het inregelen van deze drie nieuwe wetten, krijgt nu het samenhangend werken binnen het sociaal domein steeds meer aandacht. Want vier jaar verder kunnen en moeten wij constateren dat de gestelde doelen nog lang niet bereikt zijn en dat zeker de verwachte kostenreductie nog niet gerealiseerd is. Ondanks dat alle betrokkenen er alles aan doen om dit succesvol te laten verlopen. Bij de werkwijze en organisatie spelt ‘de toegang’ een (te) prominente rol.
De gemeentelijke toegang voor mensen die ondersteuning nodig hebben fungeert nog te veel als een poortopener (inclusief de daarvoor benodigde indicatiestelling) naar individuele maatwerkvoorzieningen. Terwijl het een makelaar moet zijn, bij wie de vraag van inwoners wordt gekoppeld aan de voor die inwoner meest passende oplossing.
Het beleid in veel gemeenten is hier ook op gericht en ‘kantelt’ naar mensen ertoe bewegen om niet direct naar een geïndiceerde (individuele) voorziening te grijpen, maar eerst na te gaan wat ze zelf in en met hun omgeving aan hun vraag dan wel situatie kunnen doen. Een individuele maatwerkvoorziening is daarbij één van de instrumenten voor het bieden van een passende uitkomst.
De objectieve, onafhankelijke en integrale indicatiestelling – zoals die voor de decentralisatie vorm kreeg – leidde niet zelden tot een ‘te zwaar aanbod’ van voorzieningen en meer dan eens tot ‘claimgedrag’ van inwoners of aanbieders. Menig sociaal (wijk)team of gemeentelijk loket voor zorg werkt vandaag de dag nog steeds als een het (verkapt) indicatieorgaan. Het vermaledijde ‘loket’ is vervangen door iets dat nieuw klinkt (‘toegang’), maar hetzelfde doet. Het ene systeemprobleem is zo vervangen door een nieuw systeemprobleem.
Sloop van ‘de toegang’ is daarom hard nodig! Wij moeten hem omver durven gooien of afbreken. Indicaties immers zijn gericht op voorzieningen die van tevoren zijn bepaald en gerubriceerd, terwijl deze gerubriceerde voorzieningen niet altijd hoeven te passen bij de specifieke situatie van de inwoner. De vraag wat de omgeving van een hulpvrager kan betekenen, komt via de indicatiestelling niet altijd voldoende in beeld. Daarnaast levert de indicatiestelling veel bureaucratisch papierwerk op en is vaak niet flexibel. De indicatie gaat immers uit van één moment, terwijl situaties voortdurend kunnen veranderen.
De opdracht voor professionals binnen het sociaal domein is om op geleide van de situatie van de inwoners een uitkomst te bieden in voor hen lastige situaties. Anders gezegd: zij moeten de kunst verstaan om tijdig en passend iets te ondernemen als een inwoner door of in zijn situatie dreigt vast te lopen. Dat vraagt om het verkennen van dat waar het de betreffende inwoner (en/of zijn gezin/huishouden) principieel om gaat en het zoeken naar antwoorden in wederzijds belang. Om op deze manier te kunnen werken is het wel belangrijk dat de professionals naast voldoende scholing en vaardigheid vooral ook tijd en ruimte ervaren voor het voeren van het goede gesprek. En juist dat gunnen veel gemeenten hun professionals niet. Omdat hun ‘toegang’ gebukt gaat onder een wirwar van normen (wachtlijsten, wachttijden, beslissingstermijnen, etc.) en (het voorkomen van) incident gedreven regelgeving. Dat alles verstikt de oorspronkelijke bedoeling van de toegang.
Professionals zijn degenen die mensen helpen met het – zoveel als verantwoord mogelijk – oplossen van hun eigen situatie. Geef ze de kans om te doen waar ze goed in zijn. Dat ruimte en beleidsvrijheid om de ondersteuning van inwoners/gezinnen/huishoudens vanuit één plek met één budget beter te organiseren. Maatwerk is dan geen voorziening, maar ondersteuning, afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een inwoner/gezin/huishouden, gericht op behoud dan wel versterking van de eigen regie en zelfredzaamheid Voorzieningen worden eerst dan ingezet als het eigen netwerk niet volstaat of niet meer dreigt te volstaan. Als wij daarbij het dagelijkse leven van de inwoners als basis nemen, zal juist dat leiden tot een hogere kwaliteit, meer tevredenheid en een aanzienlijke kostenreductie.
Zo naar een uitkomst toewerken vraagt en veelt geen recht op toegang, maar vraagt een recht op antwoorden. Antwoorden die aansluiten op mogelijkheden van inwoners in hun situatie. Het vraagt ook geen krampachtig samengesteld team van professionals uit zoveel mogelijk organisaties. Het vraagt vooral zicht op de context: hoe ziet een buurt/wijk/gemeente eruit, welke mensen wonen er, wat zijn de mogelijkheden en uitdagingen van die mensen en welke kennis en kunde hebben zij of kunnen wij toevoegen om de uitdagingen passend te kunnen beantwoorden. En het vraagt professionals die de autonomie van inwoners – zowel m.b.t. het proces als de uitkomst – niet overnemen maar teruggeven. Professionals die het proces begeleiden en eerste en vooral inwoners in beweging brengen. Zo nodig door (al dan niet) tijdelijk in te voegen of bij te springen.
- De auteur, Peter Paul J. Doodkorte, is als senior-adviseur verbonden aan Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor sociaal domein en overheden
- Meer blogs en ideeën zijn te vinden op Verruim de horizon, De kracht van het alledaagse en Inspirituals