Het is gemakkelijk regeren op kosten van andermans portemonnee. Dat bleek de afgelopen weken nog maar weer eens. Hugo de Jonge, onze minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport schreeuwde het welhaast van de daken: “Gemeenten zijn verplicht inwoners die zorg en ondersteuning vanuit de Wmo of de Jeugdwet krijgen, tijdig te informeren over het aflopen van hun indicatie. Het is niet wenselijk dat een cliënt zelf bij de gemeente aan de bel moet trekken als zijn indicatie afloopt. Bovendien mogen indicaties niet te kortdurend zijn, schrijft minister Hugo de Jonge (VWS) aan de Tweede Kamer.” En weet u wat het ergste is? Wij – ook ik – schrikken ons een hoedje en gaan dat – voor zover dat niet al geregeld is – direct organiseren. Leve de eigen kracht!
Decentraliseren betekent kortweg dat de uitvoering van en verantwoordelijkheid voor diverse wetten en regels wordt verplaatst van een hogere bestuurslaag naar een lagere bestuurslaag (zoals van provincie naar gemeente of van Rijk naar gemeente) vanuit de verwachting dat een betere inzet van mensen en middelen mogelijk wordt gemaakt. In het geval van de decentralisatie van zorg en welzijn is het doel tevens dat door de verplaatsing van de verantwoordelijkheid en de uitvoering inwoners/cliënten meer eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen voor hun eigen situatie en er meer maatwerk geleverd kan worden: de inwoner/cliënt centraal. De operatie die in 2015 startte binnen het sociaal domein had en heeft dus twee doelen: een verandering van de structuur (het stelsel) en een verandering van werkwijze en verhoudingen (meer verantwoordelijkheid bij burgers/cliënten zelf en een omslag in de werkwijze van professionals). En wat doet dezelfde overheid die deze boodschap destijds – toen haar portemonnee leeg was – luidkeels proclameerde? Zij pampert de eigen kracht en verantwoordelijkheid van inwoners dood.
Laat het duidelijk zijn: als een inwoner lijdt aan een chronisch gebrek of een chronische ziekte is het afgeven van kortdurende indicaties inderdaad een farce. Dan is er sprake van het onnodig ‘pesten’ van inwoners. In toenemende mate is dat besef ook bij de gemeenten en hun professionals aanwezig. Niet alleen is het onzinnig, het brengt ook onnodige bureaucratie en werkzaamheden met zich.
Anders ligt dat wij mij betreft bij en voor inwoners die door omstandigheden tijdelijk extra ondersteuning, zorg of behandeling nodig hebben. Als dat is vastgesteld en er zijn afspraken gemaakt over de duur van de ondersteuning of behandeling en de daarmee te bereiken doelen, mag van de inwoner wel degelijk eigen initiatief verwacht worden. Als na ommekomst van een toegewezen behandeling verlenging noodzakelijk is, dient de inwoner m.i. duidelijk te maken wat er al wel bereikt is met de eerdere ondersteuning of behandeling en wat met een verlengde inzet daarvan (alsnog) bereikt kan worden.
Juist door inwoners zelf verantwoordelijkheid te geven voor een tijdige evaluatie en eventuele aanvraag van verlenging benadrukken wij de eigen regie en verantwoordelijkheid van hen. Bovendien draagt dit naar mijn overtuiging bij aan de kwaliteit van de ondersteuning. Nogmaals, voor mensen die langdurig of levenslang ondersteuning nodig hebben is dat onzin. Voor de rest is het wat mij betreft nuttig en noodzakelijk bovendien.
Met de minister ben ik van mening dat het niet wenselijk is dat dat hulp en ondersteuning na afloop van een indicatie zomaar worden stopgezet. Maar de consequentie daarvan zie ik anders. Als er sprake is van een kortdurende noodzaak hoort het bij de verantwoordelijkheid van de inwoner. Liefst samen met de professionals die de ondersteuning bieden leggen zij aan de hand van een duidelijke evaluatie uit wat ze hebben gedaan, waarom en met welk resultaat. Om op basis daarvan vast te stellen of de indicatie resulteert in de beoogde verbetering.
De oproep van de minister staat ook in schril contrast met de inhoud en strekking van de eind augustus 2019 gepresenteerde handreiking over: “toetsing minimale PGB – vaardigheid” . Deze beschrijft wat budgethouders (diegene die de PGB aanvraagt) of vertegenwoordigers aan kennis en vaardigheden moeten hebben om een PGB te beheren. Zo moeten PGB-beheerders proactief en duidelijk kunnen communiceren en moeten zij kunnen beargumenteren waarom zij juist die zorg en ondersteuning willen inkopen. Zij moeten ook zelfstandig kunnen handelen en keuzes kunnen maken. Daarnaast moeten zij een overzichtelijke PGB-administratie bijhouden en beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg van goede kwaliteit is. Kennelijk zijn de PGB-houders mensen die wij wel mogen verdenken van enig verantwoordelijkheidsbesef. De inwoners die kiezen voor ZIN worden zo door de minister bij voorbaat als niet handelingsbekwaam gekwalificeerd. Met als gevolg van een ziekmakende wisselwerking tussen een inwoner en zijn gemeente. Als wij doen wat de minister vraagt, ontstaat een verlies van zelfstandigheid, een toename van passiviteit, afhankelijkheid en onderdanigheid. Er zal sprake zijn van een afname van het nemen van initiatieven en een afname van het relativeringsvermogen. Inwoners zullen apathie ontwikkelen en nog meer gaan leunen op de overheid. Diezelfde overheid die eerder aangaf die last niet meer te willen en kunnen dragen.
Ik hoop de komende periode mijn opdrachtgevers te overtuigen van het feit dat wij ongehoorzaam moeten zijn. Dat wij de minister niet moeten volgen in zijn opvattingen. Gewoon, omdat wij de inwoners serieus nemen. En daar waar de inwoner of zijn situatie erom vraagt heus zullen voorzien in passende (verlenging van) indicaties.
Of dat succesvol zal zijn? Ik durf er geen garantie op af te geven. Maar liever ben ik een Don Quichote dan een slaafse volger van onzin. Al vrees ik de dag dat mijn werkgever – in opdracht van de overheid – mij ’s ochtends gaat wekken om ervoor te zorgen dat ik op tijd op mijn werk kom.
- De auteur, Peter Paul J. Doodkorte, is als senior-adviseur verbonden aan Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor sociaal domein en overheden
- Meer blogs en ideeën zijn te vinden op Verruim de horizon, De kracht van het alledaagse en Inspirituals