Ooit was hij een spraakmakende lokale bestuurder die bestaande grenzen durfden te verleggen. Hij toonde zich wethouder (Rotterdam) een groot voorstander van de decentralisaties binnen het sociaal domein. “Met de wijkgerichte aanpak wordt een einde gemaakt aan de enorme versnippering aan hulpverlening,”, stelde hij in april 2013. In een interview in 2017 (Augeo, editie 2, mei 2017) liet de man – toen nog wethouder – optekenen: “We hadden voor 2015 een heel beroerd stelsel met vijf financieringsstromen en vier overheidslagen. Als er informatie over een kind werd uitgewisseld, was dat eigenlijk puur te danken aan de inzet van de professional. Nu is de gemeente de regisseur van de keten. Er is één wethouder die wakker ligt als de zaken niet goed gaan. Ik geloof heel erg in het nieuwe stelsel, met zorg dicht bij huis.”
De huidige minister van VWS, Hugo de Jonge, zingt een ander lied. Hij dreigt te verzuipen in de stroom van organisatiebelangen waarin macht, geld, commando & control de boventoon voeren.
Als minister constateert hij dat de hervorming van toen niet goed werkt. Waarbij hij voorbijloopt aan zijn eigen kanttekeningen die hij als wethouder plaatste bij de ambities van toen: “Bij zo’n grote stelselwijziging kun je de verwachtingen die je ervan mag hebben niet met een vingerknip waarmaken. Je kunt gezwollen beleidstaal uitslaan over kwaliteit van zorg, uiteindelijk zijn het mensen die de goede dingen doen of nalaten.”
U zult mij niet horen zeggen dat de decentralisatie van de jeugdhulp al het gedroomde succes is geworden. Maar ik vind het wel verbazingwekkend dat allerlei zelfbenoemde ‘deskundigen’ zo overtuigd kunnen zijn van hun eigen gelijk dat het een nachtmerrie geworden is. Hier zie en hoor ik in het bijzonder bestuurders en eigenaren van zorginstellingen aan het woord. Die vooral het economische belang van hun eigen organisatie laten spreken.
Dit laatste blijkt ook uit een evaluatie (januari 2020) in opdracht van het ministerie van VWS uitgevoerd door adviesbureau Andersson Elffers Felix (AEF). Volgens de onderzoekers heeft de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) in haar werkperiode (2014-2018) meer oog gehad voor de noden van de zorgaanbieders dan voor die van gemeenten. Bovendien, zo stellen de onderzoekers, hebben de subsidies van de TAJ aan noodlijdende jeugdzorgaanbieders een ‘dempende werking’ gehad op de ontwikkeling van het zorglandschap. Het werk van de TAJ, met het doel zorgcontinuïteit te realiseren, heeft bijgedragen aan de schaalvergroting bij jeugdhulpaanbieders, door fusies en overnames. Een dergelijke ontwikkeling was vanuit het perspectief van rijk en gemeenten en de beoogde transformatie niet altijd gewenst. Door de focus op zorgcontinuïteit was er minder aandacht voor de transformatie en was de inzet meer gericht ‘op de noden van aanbieders dan op die van gemeenten in hun opdracht gevende rol.
Ik juich de plannen om weer (meer) te centraliseren dan ook niet toe. Meer centrale aansturing is geen goed plan en een (volgende) doodsteek voor de broodnodige omvorming van ons zorgstelsel. Bij veranderingen horen onzekerheden. Gemeenten – en daarbinnen de professionals in de sociale teams – werken keihard aan de opgave om daadwerkelijk passende antwoorden te vinden voor de (jeugdige) inwoners. Juist daarom is het een gotspe dat het rijk – en in haar kielzog de aanbieders – steen en been klagen over het resultaat. Gemeenten zijn destijds met minder budget gedwongen om het oude systeem in de lucht te houden en krijgen daarvoor nu – ten onrechte – de rekening gepresenteerd.
Gemeenten hebben goed onderbouwde visies over de Jeugdzorg en het sociaal domein. De gemeenten nu weer dwingen tot nieuwe afspraken is paniekvoetbal, en daarbij wel zien waar de bal terechtkomt. Geef de transformatie nu eens de tijd. Dit voorkomt veel kosten en vergissingen en ook verkeerde beslissingen op grond van verkeerde overwegingen resp. belangen. De zorg voor onze (jeugdige) inwoners is er niet om aanbieders in stand te houden. Aanbieders zijn er, om onze inwoners te ondersteunen in het (streven naar) eigen kracht en participatie.
De pessimisten hebben vanaf het prille begin de transities en decentralisaties binnen het sociaal domein haar failliet voorspeld. Een hebben hevig tegen- of zogenaamd meegestribbeld. Maar het is onacceptabel om de opgave en uitdaging om die reden ten grave te dragen. De zorg in het algemeen – en de GGZ in het bijzonder – kan niet zonder een brede steun van inwoners. Het sluit aan bij begrippen als empowerment, veerkracht, herstel, zelfredzaamheid en positieve gezondheid. Het denkt niet in producten en diensten, maar in passende antwoorden en oplossingen.
Zorgondernemers zien het leveren van hun producten als een corebusiness. Ze ontwikkelen producten en op levering gerichte interventies. En dit kost geld, veel geld. Begrijpelijk dat een overheid in de verdediging gaat en wordt er scherp onderhandeld over de prijs en de leveringsvoorwaarden.
Juist echter de eenzijdige focus op zorgproducten en zorglevering als antwoord op (maatschappelijke) problemen ontneemt ons het zicht op de werkelijk werkende antwoorden. Maar wie heeft hier belang bij? De aanbieders niet. Hun businesscase is op het verkopen van producten gebaseerd. Voor veel gemeenten heeft dit alles tot gevolg dat zij met de kraan open dweilen moeten. Met oplopende tekorten als gevolg.
Moet er dan niks gebeuren? Wis en waarachtig wel. De minister van VWS moet als de wiedeweerga in overleg met zijn collega op Onderwijs. Door de wederzijds problemen (te grote klassen, te weinig budget en menskracht) met elkaar te verbinden kunnen zij meerdere maatschappelijke problemen tegelijkertijd oplossen. Voor hetzelfde (in plaats van voor meer) geld. En tegelijkertijd kunnen zij zowel de kwaliteit van het onderwijs als de jeugdhulp in de leefomgeving van ouders en kinderen verbeteren. Breng maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, inkomen, werk en participatie in een wet Sociaal Domein samen. Dan kunnen gemeenten eindelijk die ongelooflijk goede visie en ambitie – waarbij wij uitgaan van 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur – handen en voeten geven. Het zou een echte oplossing bieden voor de reële noden waarmee veel (jeugdige) inwoners dagelijks te kampen hebben. Het is niet duurder. Maar zelfs als het onverhoopt geld zou kosten, is het onze verdomde plicht. Het kan de dokter van de zorg in ieder geval helpen niet te verzuipen in het moeras van organisatiebelangen die losgezongen lijken van de belangen van de mensen voor wie de ondersteuning en hulp bedoeld is.
- De auteur, Peter Paul J. Doodkorte, is als senior-adviseur verbonden aan Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor sociaal domein en overheden
- Meer blogs en ideeën zijn te vinden op Verruim de horizon, De kracht van het alledaagse en Inspirituals