De kosten voor de langdurige zorg en de jeugdzorg zijn de afgelopen 10 jaar gemiddeld met bijna 10 en respectievelijk 6% per jaar gestegen. Nederland betaalt samen met Zweden het meest aan zorg, als percentage van Bpn. Terwijl Nederland nummer 1 staat qua kwaliteit van zorg en de kinderen in Nederland volgens de WHO het meest gelukkig zijn in de hele wereld. Toch moet er ieder jaar geld bij. en als we wat meer precies kijken waar de groei zit, dan zit die bij jeugd om meer behandeling van lichte problemen (SCP 2011) en in de langdurige zorg aan toename aan niet medische zorg (begeleiding).
Het probleem in de zorg is niet zozeer een kwaliteitsprobleem, maar een financieel probleem. De politiek wil een deel van het geld voor zorg lever ergens anders voor besteden. Vandaar keuze voor bezuiniging en decentralisatie.
Bezuiniging is logisch, maar waarom decentralisatie? Gemeenten kunnen iets dat zorgverzekeraars, provincies en Rijk niet kunnen. Gemeenten kunnen als dichtbije overheidslaag, zorgen voor maatwerk bij de burger, ruimte geven aan professionele werkers, die over meerdere leefdomeinen heen kunnen werken, gezin als een geheel in maatwerk mee kunnen nemen en gebruik maken van aanwezige voorzieningen in wijk of kern. Gemeenten kunnen ondersteuning aan burgers dus slimmer organiseren. Hoe doe je dat? Kijken naar waar het goed gaat: beeld van gezondheidszorg met 0de, 1ste en 2de lijn, met centraal huisarts als middelpunt om afweging te maken in goedkope (huisartsen of dure zorg specialisten). Dus bouwen gemeenten nu sociale wijkteams met daarin het nieuwe beroep van sociale werker.
Gemeenten willen in deze ontwikkeling echt naar een nieuwe concept toe. Vandaar wat huiverig tegen het gebruik maken van bestaande protocollen en medisch getinte aanpak.
Het idee is om te ontzorgen en te normaliseren. Zware problematiek moet goed behandeld worden, maar vooral bij lichtere ondersteuningsvragen van burger moeten we eerder kijken naar zelfhulp, inschakelen informele netwerken en zelf ondersteuning beiden door sociale werkers. Een van de belangrijke punten is dat minder snel wordt ingezoomd op een aspect van iemand zijn ziektebeeld. In veel gezinnen is sprake van werkloosheid en schuldenproblematiek. Vaak ook sprake van relationele spanning en verstoorde opvoeding en dan onaangepast gedrag van kinderen. Een specialist kan ongetwijfeld veel doen aan dat gedrag van het kind. Wat duidelijk wordt, is dat soms andere problemen oplossen, het niet nodig maakt om in te grijpen bij het kind (Hermanns 2011) Dit soort inzichten (triage ontwikkeling) is wat ik zie gebeuren in sociale teams.
De sociale werkers worden aangemoedigd om generalistisch te werken. Vaak hebben ze een gespecialiseerde achtergrond, bijvoorbeeld maatschappelijk werk, MEE, ggz, maar bijvoorbeeld door van collega’s met andere specialisatie te leren, kunnen ze een bredere groep van inwoners ondersteunen bij hun vragen. In een sociaal team is doorgaans geregeld dat er specialistische hulp op afroep, bijvoorbeeld in de vorm van een sociaal medisch team, aanwezig is om te zorgen dat ook meer complexe ondersteuningsvragen goed kunnen worden beoordeeld. De medewerkers in een sociaal team komen van zorgaanbieders hebben doorgaans een Hbo opleiding aangevuld met opleidingen die ze in hun werk hebben bijgeleerd.
De ambachtelijke vaardigheid om mensen te ondersteunen is eigenlijk niet een issue. Het zijn vakmensen die de kennis uit hun vak gebruiken en bijhouden. Er is wel wat anders aan de hand. Veel sociale werkers komen uit organisaties waar geleerd is om mensen te helpen. Die ‘help’ stand moet anders. Het moet bij lichtere problematiek meer gaan om ‘ zorgen dat’ ipv ‘zorgen voor’, het moet gaan om helpen ‘met de handen op de rug’. Er wordt dus veel meer aandacht gegeven aan op een andere wijze omgaan met vragen van een burger, dan om meer methodische deskundigheid hoe een probleem bij een mens kan worden verholpen. Echter achter deze ontwikkeling, die inderdaad heeft te maken met een betere balans tussen kwaliteit en betaalbaarheid van zorg, zit absoluut de noodzaak om te zorgen dat burgers wel goed bediend worden. In het werkboek van de sociale teams waar wij bij betrokken zijn, is per leefdomein in overleg met specialisten en informeel zorg vastgelegd welke vragen ze zelf afhandelen en wanneer wordt verwezen. Er zijn escalatie afspraken om snel te schakelen indien er problemen ontstaat bij een burger of kind. Natuurlijk is de druk hoog en de verandering gaat snel, maar ik ga er van uit dan in andere teams vergelijkbare afspraken komen.
Burgers zullen het in de toekomst vaker moeten doen met een sociale huisarts die samen met de burger kijkt wat er aan de hand is, een inschatting maakt welke ondersteuning vanuit de samenleving geboden gaat worden. Dat kan een advies zijn om het zelf en/of in een informeel netwerk het op te lossen, het zelf behandelen of te verwijzen naar een specialist. Als er zorgen zijn dat de sociale werker van de toekomst onvoldoende vaardig is, om zo te werken, dan zou ik vooral willen zeggen: biedt uw kennis aan. De tijd dat ‘goed’ automatisch betekent dat dan de meest gekwalificeerde specialist gaat helpen, ligt achter ons.
Rogier den Uyl | Directeur RadarGroep