Het gaat goed met de economie in Nederland. Zij draait op volle toeren. Hetzelfde geldt voor de opvang van dak-en thuislozen in ons land in het algemeen en de 4 grootste steden in het bijzonder. Hun aantal stijgt fors, nadat het probleem enkele jaren geleden vrijwel was opgelost. De dag- en nachtopvang draait op volle toeren. Niet in de laatste plaats ook, omdat zij – door het gevoerde beleid – vooral ook als draaideur fungeren. Wil de opvang duurzaam betekenis krijgen, dan is een omslag van het onderhouden van het probleem naar het wegnemen van de oorzaken dringend noodzakelijk.
De dakloze anno 2018 is al jaren niet meer de getikte zwerver of de tandeloze junk. Het gaat over personen met een complexe problematiek, waarbij een groot aantal factoren van maatschappelijke en individuele aard een rol speelt. Een cumulatie van stressvolle gebeurtenissen, materiële, affectieve of relationele factoren, persoonlijke en institutionele factoren, waaraan een verschillend gewicht wordt gegeven, zorgt voor de thuisloosheid. Dit komt onder andere door de moderne samenleving, die een aantal risico’s herbergt voor maatschappelijke uitsluiting en thuisloosheid. Processen als individualisering, het hogere levenstempo, de druk op toenemende arbeidsproductiviteit en de afnemende bereidheid om mensen binnen de eigen kring op te vangen zijn voorbeelden van risicofactoren voor sociale uitsluiting. Wie om welke reden dan ook achter raakt met zijn vaste lasten – door scheiding en/of ontslag – staat voor hij het weet op straat. Bij een bepaalde categorie van thuislozen is er bovendien sprake van een pijnlijke onmacht hen adequaat te kunnen helpen. Zij heten de zorgmijders: voor iedereen ongenaakbare of verwarde mensen die ondanks hun in ellende gezwachtelde omstandigheden beroepen op hun recht op zelfbeschikking. Dat maakt de groep van dak- en thuislozen zeker geen homogene groep. In sociaal opzicht is er sprake van een ernstige problematiek! Tegelijkertijd lijken stadsbestuurders deze problematiek vooral een ongewenst fenomeen te vinden waartegen men hardhandig wenst op te treden. De zichtbare aanwezigheid van daklozen en de overlast die met hun gedrag gepaard gaat, wordt door hen als ongewenst beschouwd, omdat dit een negatieve invloed heeft op de uitstraling van de stad. De stigmatisering richting daklozen neemt daardoor eerder toe dan af.
Het is dus niet waar dat iedereen in Nederland mee mag doen en dat wie aan de kant blijft staan bij de kraag wordt gevat om onderdeel te worden van de maatschappij. Daklozen kunnen de bout hachelen.
De rekenkamers van de vier grote gemeenten hebben op basis van onderzoek vastgesteld dat er vier wezenlijke knelpunten spelen:
- Gemeenten leveren onvoldoende passende ondersteuning bij de meestal zeer complexe problematiek van cliënten. Nog te vaak staat niet de cliënt, maar het systeem met allerlei regels en criteria centraal
- Er zijn tekorten wat betreft opvangbedden en passende en betaalbare woonruimte binnen en buiten de opvangketen.
- De sturingsinformatie is bij alle gemeenten van wisselende kwaliteit.
- Sommige van de G4-gemeenten hebben in de organisatie van opvang en ondersteuning onvoldoende aandacht voor leren, verbeteren en innoveren.
In 2013 leek het probleem van de dak- en thuislozen na de actie ‘Niemand Op Straat’ vrijwel opgelost. |Hoewel er toen nog altijd 24.000 dak- en thuislozen bij opvanginstanties verbleven. Sinds twee jaar neemt het aantal dak- en thuislozen snel toe, ondanks alle inspanningen. Het totaal aantal dak- en thuislozen is gestegen tot 31.000, terwijl er ook er weer duizenden daklozen in de steden buiten slapen. Per saldo kachelen wij achteruit. Zeker in de grotere gemeenten. Meer dan de helft van de landelijke stijging vindt plaats in de grote steden. Precieze cijfers zijn moeilijk te krijgen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CSB) hanteert getallen waarbij dak- en thuislozen vooral worden geregistreerd als ze in de opvang zitten of bij familie op de bank slapen. Van daklozen op straat bestaan geen cijfers. Deze registratie- en informatievoorziening moet worden verbeterd, zodat beter gestuurd kan worden in opvang en zorg. Maar betere registratie alleen neemt de oorzaken niet weg. Je kunt er niet in wonen , noch van eten.
Natuurlijk, er zijn veel voorzieningen voor deze doelgroep, naast ook frequent niet-gebruik van deze instellingen. Maar juist deze oplossingen zijn de oorzaken van het structurele probleem. Dak- en thuislozen krijgen onderdak en begeleiding, maar een duurzaam perspectief, een eigen ‘thuis’ wordt niet of mondjesmaat geboden. Cliënten verblijven daardoor vaak te lang in een opvangcentrum waardoor ze ‘geïnstitutionaliseerd’ rakend.
De graad van terugval na vertrek uit een opvangcentrum is mede hoog, omdat de begeleiding zich vooral toespitst op de opvang en niet op de woonsituatie. De druk aan de poort van de instellingen is daardoor onveranderd hoog, en het duurt vaak een tijdje voordat een behandeling kan starten of er een plekje is gevonden waar iemand opgenomen kan worden. Het is de kracht van de opvangvoorzieningen om voor die mensen even herberg te zijn ter overbrugging naar een meer gepaste en – als het even kan – duurzame vorm van ondersteuning.
De integrale aanpak is binnen de opvang mede daardoor succesvol. Deze heeft er toe geleid dat er heel veel mensen van straat zijn gehaald en een beter (integraal) hulpaanbod hebben gekregen. Er is minder overlast op straat en de veiligheid is toegenomen. Een duurzaam toekomstperspectief voor deze mensen echter ontbreekt. Dat is ook het ondubbelzinnige en vernietigende oordeel van de rekenkamers van de G$. Met de inzet, gericht op het realiseren van opvang, faciliteert de gemeente feitelijk het in stand houden van het probleem.
Het passende antwoord ligt in een eigen huis, een plek onder de zon, meedoen (participatie) en altijd iemand in de buurt die jou raden kan. Dat draagt bij aan duurzaam herstel. Weten wij uit onderzoek en ervaring. Juist echter die elementen ontbeert de huidige opvang. Waardoor het risico op terugval voor dak- en thuislozen niet alleen groot is, maar vooral ook naakte werkelijkheid. Er zijn – naar de huidige stand van zaken – zo’n 10.000 woningen nodig om een groep van 16.000 daklozen die klaar zijn om zelfstandig te wonen, een eigen onderkomen te bieden. Realiseren wij dat niet, dan blijft alle opvang per saldo – de niet aflatende inzet en bedoelingen van de voorzieningen ten spijt – water naar de spreekwoordelijke zee dragen.
Wat is de oplossing? Een woning! Gewoon zoals iedereen een woning betrekt. Met voorwaarden die voor alle huurders gelden: geen overlast veroorzaken, tijdig huur betalen en je houden aan de (sociale) regels. Omdat het hierbij gaat over mensen voor wie zelfstandig wonen geen vanzelfsprekendheid is, kan woonbegeleiding op maat een uitkomst zijn; met als doel de woning te behouden. Met het weer zelfstandig wonen neemt de eigenwaarde en het zelfvertrouwen van de deelnemer toe en gaat hij weer perspectief zien. Hierdoor ontstaan mogelijkheden om te gaan werken aan verbetering van de kwaliteit van leven.
Het wordt tijd dat de opvangvoorzieningen in de steden daarvoor de handen ineen slaan. Het lef hebben om een grens te stellen. Van hun achilleshiel het sterke punt maken. Oftewel: zij moeten van de gemeenten (fors) meer budget vragen Met onder andere de gemeenten en woningcorporaties moeten zij zich inspannen om samen voldoende woningen te realiseren. Waarbij ook alternatieve en laagdrempelige woonconcepten als tiny houses in ogenschouw genomen dienen te worden. De opvang wordt daarbij omgevormd tot ’tijdelijke verblijfcentra met maximale leerkansen voor het individu’, waarbij individuele begeleiders de cliënt langdurig ‘volgen’. Goed opvang begint namelijk waar zij ophoudt: bij thuisgeven!
- De auteur, Peter Paul J. Doodkorte, is als senior-adviseur verbonden aan Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor sociaal domein en overheden.
- Meer blogs en ideeën zijn te vinden op Verruim de horizon, De kracht van het alledaagse en Inspirituals