Wel de waarde, maar niet de prijs!

Delen:

De Wmo 2015 en de Jeugdwet verplichten (samenwerkende) gemeenten om regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van diezelfde voorziening. Deze opdracht, te komen tot een reële prijs, krijgt – gelukkig – steeds meer aandacht. Tegelijkertijd lijkt er grote beducht- en terughoudendheid bij het Rijk, de VNG en koepelorganisaties van aanbieders. Want de prijs van de waarheid kan de nodige gevolgen hebben.

Sinds gemeenten verantwoordelijk zijn voor de nieuwe taken binnen de Wmo en Jeugdwet, zijn volgens het Rijk de gemiddelde vergoedingen die gemeenten en aanbieders overeenkomen gedaald. Dit is positief als het een gevolg is van efficiënter werken en het toepassen van innovatie, De prijsontwikkeling van de afgelopen jaren leidt echter volgens het Rijk ook tot negatieve gevolgen. Aanbieders uiten zorgen over de kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening. Een race naar de bodem wordt door alle partijen als onwenselijk beschouwd.

De discussie over reële tarieven heeft eerder al geleid tot een Code verantwoord marktgedrag thuisondersteuning en recentelijk stelde de ledenraad van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de Norm voor Opdrachtgeverschap (voor Jeugd & Maatschappelijke Opvang/Beschermd Wonen) vast. Deze Norm zegt dat (samenwerkende) gemeenten in hun contractering reële tarieven hanteren.  Waarbij zij rekenen op transparantie van aanbieders in de opbouw van hun tarief. De Code en de Norm zijn intenties, maar borgen onvoldoende de daadwerkelijke realisatie daarvan. Daarom zijn er nadere landelijke regels gesteld in de vorm van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

De AMvB betekent een opdracht aan gemeenten én aan aanbieders. Aanbieders worden geacht mee te werken en zo nodig transparant te zijn over de eigen kostprijs. De aanbieder dient inzicht te geven in de opbouw van de door hem gehanteerde prijs aan de hand van kostprijselementen uit de AMvB:

  • kosten van de beroepskracht;
  • redelijke overheadkosten;
  • kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholingen werkoverleg;
  • reis- en opleidingskosten;
  • indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;
  • kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen

Dit inzicht moet (samenwerkende) gemeenten in staat stellen te beoordelen of een aanbieder inderdaad een reële prijs hanteert en voldoet aan de gestelde eisen. Dit is zowel een leerproces voor gemeenten als voor aanbieders. In de praktijk zie ik en merken gemeenten dat aanbieders nog druk bezig zijn om duidelijkheid en grip te krijgen op hun eigen kostprijzen voor producten. Bovendien heeft (recente) rechtspraak geleerd dat bij het bepalen van een reëel tarief ook gekeken moet worden naar organisatie-specifieke aspecten en regionale omstandigheden. Volledigheidshalve wordt benadrukt dat de gemeente(n) niet verplicht zijn aan iedere aanbieder de specifieke kostprijs van die onderneming te betalen. De (samenwerkende) gemeenten nemen een besluit over een reëel tarief aan de hand van genoemde kostprijselementen en de beschikbare kostprijsinformatie. De verantwoordelijkheid voor een gezonde bedrijfsvoering ligt bij de aanbieder en niet de gemeente. Efficiënt en doelmatig werken blijft dus een belangrijke opdracht voor aanbieders.

Er bestaan inmiddels verschillende hulpmiddelen om onderzoek naar reële tarieven enige sturing te geven. Zo is er bijvoorbeeld verschillende handreikingen (VNG) en de rekentools die als hulpmiddel voor de berekening van tarieven kunnen worden gebruikt. Bij het gebruik van dergelijke hulpmiddelen, zo leert de jurisprudentie dienen afwijkingen daarvan te (kunnen) worden verklaard, alsook met welke concrete omstandigheden bij de berekeningen rekening is gehouden.

Inmiddels signaleer ik een toenemende behoefte aan de ontwikkeling van een landelijke rekentool als objectiveerbaar middel om tot vaststelling van reële tarieven te komen, dat wil zeggen tarieven – of bandbreedtes daarvan – waarin alle voorgeschreven kostprijselementen zijn verdisconteerd. Het ontbreken daarvan leidt nu op lokaal en regionaal niveau tot het uitvoeren van tal van kleinere (reële tarieven) kostenonderzoeken. Met niet zelden heel verschillende uitgangspunten van gemeenten en onvoldoende transparantie van aanbieders als basis. Het is een lucratieve business voor tal van adviesbureaus en experts, maar de vraag dringt zich op of een landelijke aanpak niet efficiënter en effectiever is.

Een landelijke vaststelling van een rekentool om tot vaststelling van reële tarieven te komen leert dat de wetgever zich weliswaar op het standpunt stelt dat er sprake moet zijn van reële tarieven, maar zich verre houdt van bemoeienis met diezelfde vaststelling. Want, als er landelijk vastgestelde reële (bandbreedtes) tarieven voor Wmo- en jeugdhulpdiensten komen, die leidend zijn voor gemeenten en aanbieders, zal het Rijk daarmee ook rekening moeten houden bij de doeluitkering voor gemeenten. Het landelijk vaststellen van reële tarieven kan immers een kostenverhogend effect hebben. In dit geval zal het Rijk ook verantwoordelijk gehouden worden voor meer geld voor de uitvoering van Wmo en jeugdzorg. Zo waarschuwden onder meer het Centraal Planbureau en ambtenaren van de ministeries van VWS en Financiën in Zorgkeuzes in Kaart 2020. En dus grijpt het ministerie naar de strohalm van gemeentelijke beleidsvrijheid: ‘Het vaststellen van landelijke vaste tarieven die gemeenten voor Wmo en de jeugdzorg moeten betalen, beperkt de beleidsvrijheid van gemeenten en is in die zin niet in verhouding met een decentraal stelsel.’

Is daarmee (de hoop op) een landelijke rekentool een utopie? Ik hoop het niet. Het individueel opzetten van tarievenonderzoek levert vooral veel extra administratief werk op bij individuele aanbieders en gemeenten. Daarom ik ben van mening dat de VNG (koepel van gemeenten) en landelijke koepels van aanbieders er belang en baat bij hebben als zij hierin het voortouw nemen.

Een landelijke rekentool voor de vaststelling van (bandbreedtes van) reële tarieven – gebaseerd op de kostprijselementen uit de door het Rijk vastgestelde AMvB – kan én helpen vast te stellen of er objectief een tekort is op het gebied van de doeluitkering voor Wmo en jeugdhulp én bijdragen aan het terugdringen van veel (decentraal) administratief gedoe. Belangrijker dan dit is wellicht nog het feit dat het slechten van de aanhoudende discussies over de kosten (waaronder reële tarieven) binnen het sociaal domein kan bijdragen aan meer harmonie in het sociaal domein en meer focus op de inhoud van de gevraagde en gewenste ontwikkelingen daarbinnen.

In afwachting van een landelijk initiatief als hiervoor bedoeld, blijven lokale of regionale gesprekken over reële tarieven een wezenlijk onderdeel van een goede relatie resp. goed partnerschap. Het is daarom goed om als (samenwerkende) gemeenten en aanbieders over kennis en kunde over de uitvoeringspraktijk en wat dat betekent voor een reële prijs in dialoog te komen en te blijven, want de prijs van de waarheid moet uiteindelijk toch worden betaald.

  • De auteur, Peter Paul J. Doodkorte is senior-adviseur bij Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor overheden en organisaties werkzaam binnen het sociaal domein. Meer van zijn blogs en ideeën zijn te vinden op Verruim de horizon, De kracht van het alledaagse en Inspirituals
  • Peter Paul Doodkorte is een van de (acht) regioadviseurs die samen het landelijk werkende Regioteam Opdrachtgever-/opdrachtnemerschap Wmo en Jeugdwet vormen. Het regioteam opereert namens drie organisaties: Programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein, het Ketenbureau i-Sociaal Domein en Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd. Hiermee beschikken de regioadviseurs over een breed palet aan producten en diensten, instrumenten, opleidingen en praktijkvoorbeelden. Daarnaast hebben ze via deze drie organisaties toegang tot een groot netwerk van experts, ervaringsdeskundigen en een rechtstreeks lijntje met ‘Den Haag’.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *