Minister Slob (Onderwijs) is ontevreden over aantal thuiszitters. Terecht, want er komen steeds weer nieuwe thuiszitters bij. En dus hebben de partijen van het thuiszitterspact (ministeries van OCW, VWS en J&V, VNG, PO-Raad, VO-Raad en Ingrado) afgesproken dat er versneld extra maatregelen komen. Om te voorkomen dat jongeren thuis komen te zitten, of om jongeren die toch thuis te zitten zo snel mogelijk weer het onderwijs in te krijgen. Klinkt allemaal heel verstandig en dapper. Och is het een gotspe.
In een land waarin wij leerplicht kennen voor jongeren vanaf 5 jaar, totdat zij een diploma (startkwalificatie) hebben of 18 jaar worden, moet thuiszitten onbestaanbaar zijn. Toch hebben er in het hele schooljaar 2017-2018 4479 jongeren langer dan drie maanden thuisgezeten. Volgens de officiële cijfers dan en een ‘enge’ definitie van het begrip ‘thuiszitters’. Het ministerie van OCW hanteert voor een thuiszitter de definitie ‘Leerlingen die ingeschreven zijn op school, maar langer dan 4 weken thuiszitten’. Daarnaast is er ‘absoluut verzuim’. Dat zijn leerlingen die wel leerplichtig zijn, maar niet op een school staan ingeschreven en dus niet naar school gaan. Een derde groep zijn leerlingen die zijn vrijgesteld van de leerplicht omdat ze niet in staat zouden zijn tot het volgen van onderwijs. Een vergeten groep van thuiszitters zijn die leerlingen die wel zijn ingeschreven, maar geen onderwijs krijgen en waarvan de school het thuiszitten gemakshalve ontkent. Omdat het óf wel zo makkelijk is, of omdat hun aanwezigheid en gedrag het aanzien van de school kan schaden. Het werkelijke aantal ‘thuiszitters’ ligt dus fors hoger.
Géén thuiszitters meer: dat was en is één van de belangrijke doelstellingen van de invoering van passend onderwijs.
Met de komst van passend onderwijs is de zorgplicht ingevoerd. Deze zorgplicht maakt de school waar een leerling is ingeschreven, verantwoordelijk voor plaatsing en het onderwijs van de leerling. Toch zeggen scholen regelmatig nee zeggen tegen ‘moeilijke’ leerlingen. Zoeken scholen uitvluchten om ‘moeilijke’ leerlingen niet aan te nemen.
Dat het niet altijd makkelijk is voor scholen en onderwijsgevenden om aan de zorgplicht te voldoen begrijp ik. Toch maakt het de uitvluchten niet terecht.
Hebben leerkrachten het ook zonder de komst van ‘moeilijke’ leerlingen dan al niet zwaar genoeg? De onderwijssector is immers al jaren koploper als het gaat om burn-outklachten. Een op de vijf mensen in het onderwijs heeft ermee te maken. Is dat verwonderlijk? Nee! Het onderwijsbeleid wordt steeds meer gedreven door een economische logica waarbij leerkrachten aangemoedigd worden om zo efficiënt en effectief mogelijk te werken en onderworpen aan meer controle en verantwoordingsplicht. Ruimte om les en aandacht te geven aan de leerlingen komt daarbij steeds meer in het gedrang. Zo is er minder ruimte voor het lesgeven en de leerlingen zelf, maar ook voor collegiale relaties en voor het privéleven van de leerkracht. Dit heeft een emotioneel belastende impact op leerkrachten en kan leiden tot burn-outklachten.
Toch meen ik dat wij het paard achter de wagen spannen, wanneer wij deze argumenten accepteren als verklaring voor het probleem van de thuiszitters. Als de disbalans tussen werklast en draagkracht bij de onderwijsgevenden het probleem is, moeten wij niet gaan tornen aan het onderwijsrecht van onze jeugdigen. Dan moeten wij de oorzaken wegnemen. Niet, door het bestaan van ‘moeilijke’ leerlingen te ontkennen, maar door de draagkracht van ons onderwijssysteem te versterken. Juist ook, omdat het de terugkerende dagelijkse problemen met gedragsmoeilijke kinderen zijn die hun burn-outklachten veroorzaken.
Overbelasting is een probleem dat niet uniek is voor het onderwijssysteem alleen. Er zijn veel partijen betrokken bij thuiszitters, ieder met zijn eigen complexe problematiek. De school, het samenwerkingsverband en de leerplichtambtenaar, regelmatig ook jeugdhulp en soms ook justitie. Zij werken allemaal hard aan het oplossen van hun eigen probleem. Zij werken samen zoals velen leven in de grote stad: samen eenzaam!
Onderwijs en Jeugdzorg vragen het Rijk om extra middelen. Beiden ‘claimen’ zo’n 750 miljoen per jaar tekort te komen. Gelden die nodig zijn voor meer en beter gehonoreerd personeel. Zelfs als het Rijk aan deze parallelle claims tegemoet zou komen: waar halen wij in onze overspannen arbeidsmarkt vandaag de dag voor anderhalf miljard nieuwe medewerkers vandaan?
Een passend antwoord op de problemen rond passend onderwijs en passende jeugdhulp is naar mijn mening te vinden als de betrokken ministeries, professionals en hun koepel- en vakorganisaties hun problemen op een hoop gooien en samen oplossen. Als zij nauwer samenwerken kunnen wij kleinere klassen met meer tijd en aandacht voor de leerlingen realiseren. Dan ook kunnen wij – samen met ouders – veel meer uitdagingen rond opvoeden en gedrag in de eigen leefomgeving van kinderen en jeugdigen op- en aanpakken. Wij kunnen dan meer kinderen uit de jeugdhulp gewoon thuis laten wonen en samen met hun buurtgenoten naar school laten gaan.
Kortom: laten wij samen een doorbraak forceren. Door de samenwerking tussen partijen kracht bij te zetten. Niet door elkaars spijbelgedrag te begrijpen en goed te praten, maar door de handen (en de portemonnee) echt ineen te slaan.
- Vondel & Nassau, een landelijk werkend adviesbureau voor sociaal domein en overheden
- Meer blogs en ideeën zijn te vinden op Verruim de horizon, De kracht van het alledaagse en Inspirituals